Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 mei 2015 in de zaak tussen
V.O.F. [naam 1], te [plaats], appellante
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
11 mei 2012 gegrond verklaard voor zover het de afwijzing van de aanvraag betreft en de overige bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 11 mei 2012 herroepen in de zin dat alsnog een subsidie van € 102.504,- is toegekend. Bij besluiten van
27 november 2012 en 17 december 2012 heeft verweerder verzoeken van appellante om wijziging van de verleende subsidie goedgekeurd. Het besluit van 27 november 2012 ziet op wijzigingen met betrekking tot de klimaatcomputer, de mestscheider, de ecovloer, de dakisolatie, de LED-verlichting en de voerhokken overeenkomstig de in dit besluit genoemde offertes. Het besluit van 17 december 2012 heeft betrekking op een wijziging met betrekking tot de bouw van de stal, waarvan de kosten zijn onderbouwd in drie daartoe genoemde offertes. Bijgevoegd is een nieuw berekeningsformulier voor het verleende subsidiebedrag, dat ten opzichte van vorengenoemde besluiten van 3 augustus 2012 en 27 november 2012 niet is gewijzigd.
Met betrekking tot het vroegtijdig aangaan van verplichtingen voor de bouw van de stal heeft zij daartoe aangevoerd dat zij alleen subsidie heeft aangevraagd voor de meerkosten van een aantal met name genoemde investeringen, zoals de emissiearme vloer, dakisolatie, koeborstels en andere specifieke voorzieningen, maar niet voor de mestkelder en de ruwbouw van de stal (kale staal). Appellante heeft tot het moment van de subsidieverlening gewacht met het aangaan van verplichtingen ter zake van deze onderdelen die de stal het duurzame karakter verlenen. Indien geen subsidie was verstrekt had appellante er alsnog voor kunnen kiezen om de stal eenvoudiger uit te voeren.
Met betrekking tot de beschikbare ruimte per dier heeft appellante gesteld dat tijdens de bouw van de stal op enkele plaatsen muurtjes zijn gezet, waardoor het aantal vierkante meter per dier iets kleiner is geworden. Appellante is van mening dat haar de gelegenheid moet worden geboden om, indien nodig, door middel van aanvullende investeringen, alsnog aan de voorwaarden van de subsidie te kunnen voldoen om extra punten te verkrijgen waarmee het niet verwezenlijken van de in het projectplan voorziene ruimte per dier kan worden gecompenseerd. De van toepassing zijnde regelgeving biedt volgens haar die mogelijkheid. Volgens appellante is het op 14 februari 2013 ingediende betalingsverzoek een tussentijds verzoek, dat wordt gevolgd door het uiterlijk in februari 2014 in te dienen tweede verzoek. Genoemd eerste verzoek heeft dan ook niet de status van een verzoek tot vaststelling van de subsidie, omdat dit zou impliceren dat het subsidietraject is afgerond, wat gezien het tweede verzoek niet het geval is.
2012-GLB”, waarin telkenmale de hoogte van de verleende subsidie is berekend. In het besluit van 3 augustus 2012 is het volgende overwogen:
“Met uw brief van 11 juli 2012 hebt u op de inhoud van deze berekening gereageerd. U verzoekt de meerkosten te berekenen aan de hand van de individueel aan te schaffen voorzieningen in de nieuwe melkveestal. U verzoekt met deze wijzigingen rekening te houden en de berekening te herzien. Ik overweeg hierbij het volgende. Voor de berekening van de meerkosten is een vergelijking gemaakt tussen de door u te maken kosten voor de bouw van een nieuwe melkveestal en een standaard normbedrag, overeenkomstig de gegevens uit de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (..). Uit nader onderzoek is gebleken dat de door mij gehanteerde methode voor uw situatie juist is berekend. Terecht is het steunbedrag vastgesteld op € 102.504,-.”
Verweerder heeft hiermee derhalve expliciet het verzoek van appellante afgewezen om de te verlenen subsidie uitsluitend te berekenen op basis van de meerkosten van de door appellante in haar brief van 11 juli 2012 bedoelde investeringen voor bepaalde voorzieningen. Dit wordt bevestigd door de in genoemde berekeningsformulieren gemaakte berekeningen van de hoogte van het verleende subsidiebedrag van € 102.504. Daaruit blijkt onmiskenbaar dat de totale subsidiabele kosten na beoordeling zijn verkregen door de totale subsidiabele investeringskosten, zijnde de kosten voor de bouw van de gehele stal, te verminderen met de totale normkosten. Het subsidiebedrag is vervolgens bepaald op een percentage van deze subsidiabele kosten. Appellante heeft tegen het besluit van 3 augustus 2012, zoals gewijzigd bij de besluiten van 27 november 2012 en 17 december 2012, geen beroep ingesteld. Dit besluit is derhalve in rechte komen vast te staan. Dit betekent dat er ook in rechte van moet worden uitgegaan dat subsidie is verleend voor het totaal van de investeringen in de bouw van een melkveestal.
“De landbouwer mag niet zijn begonnen met het realiseren van onderdelen van het investeringsplan voor de aanvraag tot steunverlening is ingediend.”
Beslissing
mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2015.