4.3Tussen partijen is niet meer in geschil dat de berekening van de afschrijving immateriële vaste activa 2008 in het geval van appellante had dienen te worden gebaseerd op de nacalculatie (rekenstaat) en niet op de jaarrekening. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de post "investering immateriële vaste activa 2008" terecht dan wel abusievelijk voor versnelde afschrijving op basis van de Beleidsregels Compensatie IVA 2010 en Overgangsregime kapitaallastenvergoeding in aanmerking is gebracht. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
Het College overweegt dat verweerster in het primaire besluit de post "investering immateriële vaste activa 2008" heeft geaccepteerd als post die voor versnelde afschrijving in aanmerking kwam. Ter hoorzitting in de bezwaarfase hebben partijen deze investering en de afschrijving daarop besproken. In het bestreden besluit heeft verweerster de acceptatie van deze plankosten als investering immateriële vaste activa 2008 ten bedrage van € 2.384.269 gehandhaafd. Nu deze post besproken is in de bezwaarfase en verweerster deze post in het bestreden besluit, waarin een extra bedrag van € 676.490 is gehonoreerd, heeft gehandhaafd als in aanmerking komend voor versnelde afschrijving, ligt het op de weg van verweerster om aan te tonen dat zij dat ten onrechte heeft gedaan.
Verweerster heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij de post ten onrechte heeft geaccepteerd, een e-mail overgelegd van 16 maart 2009. Appellante heeft een e-mail overgelegd van verweerster van 14 mei 2009. Uit de door partijen overgelegde mailwisseling blijkt dat de post onderwerp van discussie tussen partijen is geweest. Beide mails dateren van vóór de hoorzitting van 17 januari 2012. Ter zitting bij het College op 13 april 2015 heeft verweerster verklaard dat zij tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase tot de conclusie is gekomen dat de post ten onrechte door haar is geaccepteerd als vallend onder de Beleidsregels Compensatie IVA 2010 en Overgangsregime kapitaallastenvergoeding. Nu verweerster desondanks de post in het bestreden besluit zonder enige kanttekening heeft geaccepteerd, staat het haar niet vrij om daarop terug te komen. Zij kan de door haar overgelegde e-mail niet wederom opvoeren om te betogen dat het bestreden besluit op dit onderdeel onjuist is. Het feit dat een ander onderdeel van het bestreden besluit ter discussie gesteld wordt, maakt dat niet anders. Voor het overige heeft verweerster niets aangevoerd om haar stelling te onderbouwen. Het College gaat er daarom vanuit dat de plankosten ten bedrage van € 2.384.269 voor versnelde afschrijving op grond van de beleidsregels in aanmerking komen.
Het College zal vervolgens op basis van de standpuntenwisseling over en weer ten aanzien van de door verweerster in beroep gemaakte herberekening een nieuwe berekening maken. Het doel daarbij is eerst vast te stellen op welk bedrag aan versnelde afschrijving appellante recht heeft, vervolgens vast te stellen wat appellante heeft ontvangen, om daarna vast te stellen op welk additioneel bedrag appellante nog recht heeft. Het College baseert zich daarbij op door partijen overgelegde gegevens.
2007
Tussen partijen is het saldo IVA ultimo 2006, de investeringen IVA 2007 en de afschrijvingen IVA 2007 niet meer in geschil. Het saldo IVA 2007 bedraagt € 1.894.781.
2008
Over de investering IVA 2008 heeft appellante aangevoerd dat verweerster ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een terugname van geheel afgeschreven activa ten bedrage van € 133.592. Voorts heeft appellante gesteld dat verweerster ten onrechte € 148.000 als desinvestering heeft afgetrokken van de investering van € 2.532.124. Ter zitting heeft appellante verklaard dat beide zaken elkaar opheffen. Het College is van oordeel dat verweerster terecht de desinvestering in 2008 heeft afgetrokken van de investering in 2008, zodat zij in het bestreden besluit de investering in IVA in 2008 op € 2.384.269 heeft kunnen vaststellen.
Verweerster stelt dat de afschrijvingen IVA 2008 € 184.371 bedragen, waarvan € 59.603 voor de plankosten 2008. Daarnaast bevat dit bedrag nog andere afschrijvingen, onder meer de bouwrente van € 114.239. Volgens appellante is € 188.976 afgeschreven, waarvan € 63.303 voor de plankosten 2008. Het College overweegt dat het verschil tussen partijen veroorzaakt wordt door het feit dat verweerster van de investering in de plankosten van € 2.532.124 de desinvesteringen van € 148.000 heeft afgetrokken, hetgeen ook doorwerkt in de afschrijvingen. Het College zal in zijn berekening daarom de afschrijving IVA 2008 op € 184.371 vaststellen. Daarmee stelt het College het saldo IVA ultimo 2008 vast op € 4.094.679 (€ 1.894.781 + € 2.384.269 - € 184.371)
In de herberekening na de heropening van het onderzoek heeft verweerster het deel dat aan het B-segment wordt toegerekend gebaseerd op de verhouding 0,65875132 (A-segment): 0,34124868 (B-segment). Appellante heeft tegen deze berekening geen ander argument aangevoerd dan dat zij € 1.244.811 heeft ontvangen. Het College is daarom van oordeel dat van het saldo IVA ultimo 2008 € 1.397.304 aan het B-segment moet worden toegerekend en dat het restant IVA A-segment dus ultimo 2008 € 2.697.375 bedraagt. Het bedrag van € 1.397.304 komt op grond van de Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding voor versnelde afschrijving in aanmerking.
2009 en 2010
Verweerster heeft de afschrijving IVA 2009 en 2010 herberekend op € 531.513 en € 767.369. Volgens appellante bedraagt de afschrijving IVA voor elk van beide jaren € 417.274. Appellante heeft ter zitting uitgelegd dat het verschil veroorzaakt wordt doordat verweerster de jaarlijkse afschrijving op de bouwrente ten bedrage van € 114.239 bij de afschrijving heeft opgeteld. Dit bedrag is volgens appellante echter een onderdeel van het in het nacalculatieformulier opgenomen bedrag. Daarnaast heeft appellante erop gewezen dat verweerster in haar herberekening ten onrechte de afschrijving op investeringen die in 2010 zijn gedaan, bij de afschrijvingen IVA 2010 heeft opgeteld. Deze investeringen komen echter niet voor versnelde afschrijving volgens de beleidsregels in aanmerking en moeten daarom buiten beschouwing worden gelaten. Verweerster heeft desgevraagd ter zitting niet in het nacalculatieformulier kunnen aanwijzen of, en zo ja waar, de bouwrente afzonderlijk in het nacalculatieformulier is opgenomen.
Het College is van oordeel dat appellante terecht heeft aangevoerd dat de afschrijving op de investeringen die in 2010 zijn gedaan niet in de berekening moet worden betrokken. Voorts heeft verweerster niet aannemelijk gemaakt dat de afschrijving op de bouwrente moet worden opgeteld bij de in het nacalculatieformulier opgenomen bedragen voor immateriële vaste activa. Het College is daarom van oordeel dat appellante terecht heeft gesteld dat de afschrijvingen IVA 2009 en 2010 voor beide jaren € 417.274 bedragen. Het College stelt vast dat het saldo A-segment ultimo 2010 € 1.862.827 (2.697.375 - 417.274 - 417.274) bedraagt. Het bedrag van € 1.862.827 komt op grond van onderdeel 3.1, onder a, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 voor versnelde afschrijving in aanmerking.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante op grond van onderdeel 3.1 onder b, van Beleidsregel Compensatie IVA 2010 een bedrag van € 1.018.551 versneld mag afschrijven.
Het College stelt vast dat appellante op grond van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 een bedrag van € 2.881.378 (€ 1.862.827 + € 1.018.551) versneld mag afschrijven. Het totaalbedrag dat op grond van beide beleidsregels voor versnelde afschrijving in aanmerking komt bedraagt € 4.278.682 (1.397.304 + € 2.881.201). Volgens verweerster heeft appellante € 3.507.884 (€ 1.244.811 + € 2.263.073) ontvangen. Het College stelt vast dat appellante nog een additioneel bedrag als versnelde afschrijving toekomt van € 770.798. (€ 4.278.682 € 3.507.884).
De conclusie is dat de gronden die appellante aanvoert tegen de berekening van het bedrag dat voor versnelde afschrijving in aanmerking komt, slagen.