Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (minister), appellant
(gemachtigde: mr. F.W. Jansen),
[naam 1] , te [plaats 1] ( [naam 1] )
Procesverloop in hoger beroep
29 augustus 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:6601).
Grondslag van het geschil
1 oktober 2011. Vennoten zijn eiseres, haar dochter en de schoonzoon van eiseres. Tevens bevindt zich tussen de stukken een (ongedateerde) overeenkomst tot het aangaan van deze vennootschap onder firma. Daarbij is als ingangsdatum 1 oktober 2011 vermeld. De overeenkomst, die is opgesteld op briefpapier van het advocatenkantoor van de gemachtigde van eiseres, is ondertekend door drie vennoten. Verder heeft eiseres in beroep een kopie van een voorschotnota op briefpapier van Metis notarissen overgelegd, die is gedateerd op 22 juli 2011. Deze voorschotnota bevat de omschrijving: “voorschotnota ivm diverse reeds verrichte werkzaamheden ten behoeve van vennootschap onder firma-overeenkomst V.O.F. [naam 2] ”. Deze nota is door eiseres blijkens een door haar overgelegde kopie van een bankafschrift voldaan op 3 augustus 2011.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
De minister bestrijdt dat er ten tijde van de inspectie al een vennootschap onder firma bestond tussen [naam 1] , haar dochter en haar schoonzoon. Naar de mening van de minister kan uit de door [naam 1] overgelegde stukken niet worden afgeleid dat op dat moment sprake was van een opgerichte vennootschap onder firma. Uit het proces-verbaal van de inspectie en het verhoor blijkt dat zowel de eigenaresse van het café – [naam 1] – als haar dochter verklaarden dat sprake was van een dienstverband. Ook verklaarde [naam 1] al geruime tijd bezig te zijn haar onderneming om te schrijven naar een vennootschap onder firma, waarin zij met haar dochter zou gaan samenwerken. Naderhand werd betwist dat de dochter werknemer was, omdat de vennootschap onder firma al op 1 oktober 2011 zou zijn aangegaan en zij op de dag van de inspectie al medevennoot was. Dit volgt echter niet uit de stukken die [naam 1] ter onderbouwing heeft overgelegd. Uit de voorschotnota van de notaris van 22 juli 2011 blijkt alleen dat er werkzaamheden zijn verricht in verband met de oprichting van een vennootschap onder firma, maar niet in welk stadium de oprichting verkeerde, welke afspraken er zijn gemaakt, wie de beoogde vennoten zijn of wat de startdatum zou zijn. Het bestaan van de vennootschap onder firma ten tijde van de inspectie wordt hiermee niet aangetoond. Wat betreft de inschrijving bij de Kamer van Koophandel stelt de minister dat derden, waaronder de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, mogen afgaan op de juistheid van de geregistreerde gegevens. Het is aan [naam 1] om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsgegevens altijd juist en volledig zijn geregistreerd. Ten tijde van de inspectie was de onderneming ingeschreven als eenmanszaak. Dit is pas op 1 mei 2012 gewijzigd. De ondernemer is op grond van artikel 20 van de Handelsregisterwet 2007 verplicht de oprichting van de vennootschap onder firma binnen veertien dagen na oprichting in te schrijven. Een derde moet op grond van artikel 25 van die wet te goeder trouw kunnen vertrouwen op de bij de Kamer van Koophandel geregistreerde gegevens. Uit het feit dat de gegevens niet juist en volledig in het handelsregister zijn geregistreerd, kan worden opgemaakt dat uit de inschrijving van de Kamer van Koophandel niet blijkt dat sprake was van een vennootschap onder firma. Wat betreft de ondertekende samenwerkingsovereenkomst wijst de minister erop dat [naam 1] en haar dochter tijdens de inspectie hebben verklaard bezig te zijn met de oprichting. De vennootschap onder firma bestond op dat moment dus nog niet. De afspraken tussen de vennoten zijn pas in het voorjaar van 2012 in een onderhandse akte vastgelegd. Weliswaar staat het degene die zich jegens een derde op het bestaan van een vennootschap beroept vrij om dit met een onderhandse of authentieke akte te bewijzen, maar op het moment dat de overtreding werd begaan was van het bestaan van een dergelijke akte nog geen sprake. Dat in de vennootschapsovereenkomst de begindatum van 1 oktober 2011 wordt genoemd kan de minister niet worden tegengeworpen. De minister mag op de gegevens in het handelsregister afgaan. De minister wijst erop dat [naam 1] voor het opmaken van het vennootschapscontract en het juist registreren van de gegevens in het handelsregister meer dan tien maanden (van juli 2011 tot en met april 2012) de tijd heeft genomen. Het is aan haar om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsgegevens altijd juist en volledig in het handelsregister zijn geregistreerd. Dat derden in de tussentijd een verkeerde indruk kunnen krijgen van de juiste situatie komt voor rekening en risico van [naam 1] .