In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een mini-supermarkt in Amsterdam, en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Amsterdam Centrum. De appellant had verzocht om een ontheffing van het verbod om zijn winkel buiten reguliere openingstijden geopend te hebben, zoals vastgelegd in de Winkeltijdenwet. Het primaire besluit van 31 januari 2014, waarin de ontheffing werd geweigerd, werd door verweerder gemotiveerd met de stelling dat de ontheffing gevaar zou opleveren voor de openbare orde, mede op basis van een advies van de buurtregisseur van de politie. Het bestreden besluit van 23 oktober 2014, waarin het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard, werd eveneens door het College beoordeeld.
Tijdens de zitting op 24 september 2015 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat het besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en dat het advies van de politie niet op zijn specifieke situatie was toegespitst. Het College oordeelde dat de weigering van de ontheffing niet voldoende was gemotiveerd en dat het advies van de politie te algemeen was om als basis voor de beslissing te dienen. Het College concludeerde dat er geen concrete gegevens waren over alcoholgerelateerde overlast die aan de winkel van appellant konden worden toegeschreven.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van de appellant gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het de proceskosten van de appellant vergoedde. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor een gedegen onderbouwing van besluiten die de openbare orde raken.