ECLI:NL:CBB:2015:382

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
14/678
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, een landbouwer, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken inzake de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2013. Het primaire besluit, genomen op 7 mei 2014, stelde de bedrijfstoeslag op nihil vast vanwege een dubbelclaim op perceel 1. Na bezwaar heeft de staatssecretaris het primaire besluit herroepen en de bedrijfstoeslag vastgesteld op € 21.919,60. Appellant heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet op de hoogte was van de dubbelclaim en dat hij onevenredig zwaar wordt bestraft voor een fout die hij niet opzettelijk heeft gemaakt.

Tijdens de zitting op 13 augustus 2015 heeft appellant verklaard dat hij perceel 1 te groot heeft ingetekend, maar dat hij dit niet opzettelijk heeft gedaan. De staatssecretaris heeft echter vastgesteld dat de aanvraag van appellant niet correct was, omdat hij 14,87 ha had opgegeven terwijl hij slechts 6,13 ha in gebruik had. Het College heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de bedrijfstoeslag heeft vastgesteld op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met het vastgestelde verschil, omdat de totale geconstateerde oppervlakte meer dan 3% afwijkt van de aangevraagde oppervlakte.

Het College heeft verder overwogen dat appellant niet kan stellen dat hij perceel 4 had willen opgeven, omdat hij dit perceel bewust heeft weggelaten. De wetgeving, met name artikel 25 van Verordening 1122/2009, staat niet toe dat een landbouwer een gedeelte van de aanvraag intrekt nadat hij op de hoogte is gesteld van onregelmatigheden. Het College heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van opzet, maar dat dit niet afdoet aan de onregelmatigheid in de aanvraag. De beroepsgrond van appellant dat de korting op de bedrijfstoeslag niet in verhouding staat tot de fout, werd verworpen.

Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 november 2015.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/678
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2015 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2013 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 11 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2013 vastgesteld op € 21.919,60.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2015. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellant is landbouwer. Hij heeft op 14 mei 2013 bij verweerder uitbetaling van bedrijfstoeslag voor 2013 aangevraagd en daartoe 14 percelen opgegeven. Door middel van een e-mailbericht van 14 mei 2013 heeft verweerder appellant op de hoogte gesteld van het feit dat hij een aantal gewaspercelen, waaronder perceel 1 en 4, heeft ingetekend die ook door een andere landbouwer zijn ingetekend. Appellant heeft vervolgens op 15 mei 2013 een nieuwe Gecombineerde Opgave 2013 met wijzigingen ingediend. Voor perceel 1 heeft appellant 14,87 ha opgegeven. Op 25 juni 2013 heeft verweerder appellant telefonisch op de hoogte gesteld van de dubbelclaim van perceel 1. Appellant heeft in dit gesprek aangegeven dat hij perceel 1 te groot heeft ingetekend en verweerder verzocht om de oppervlakte van het perceel aan te passen.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de bedrijfstoeslag 2013 van appellant op nihil vastgesteld. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de bedrijfstoeslag van appellant voor 2013 vastgesteld op € 21.919,60. De eerder als bermen aangemerkte percelen zijn hierbij alsnog subsidiabel geacht en de oppervlakte van perceel 12 is naar boven bijgesteld. Waar het perceel 1 betreft heeft verweerder het standpunt ingenomen dat dit perceel terecht gedeeltelijk is afgewezen en verlaagd naar 6,13 ha, alsook dat sprake is van een onregelmatigheid in de aanvraag. Op grond van artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (Verordening 1122/2009) is verweerder gehouden de uitbetaling van de toeslagrechten te baseren op de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil, nu de totale geconstateerde oppervlakte meer dan 3% afwijkt van de totale aangevraagde oppervlakte.
3.1
Appellant heeft tegen het bestreden besluit het volgende aangevoerd. Appellant wist niet van de dubbelclaim van perceel 1 op het moment van invullen van de Gecombineerde Opgave. Na 15 mei 2013 wilde hij wel grond afmelden, maar hij had geen mogelijkheid om de toeslagrechten “uit te zetten”. Als deze mogelijkheid er was dan zou hij de goedkope rechten hebben uitgezet. Appellant verzoekt op basis van de hoogste rechten uit te betalen. De vorige minister (van Landbouw) heeft altijd aangegeven dat op basis van een kleine vergissing het niet zo kan zijn dat grote bedragen aan subsidie niet worden ontvangen. Appellant heeft nooit opzettelijk een fout gemaakt en wordt onevenredig zwaar bestraft in verhouding tot de fout.
3.2
Het College stelt met verweerder vast dat appellant in de Gecombineerde Opgave 2013 perceel 1 te groot heeft ingetekend. Appellant heeft ten aanzien van dat perceel 14,87 ha ingetekend, terwijl hij daarvan maar 6,13 ha in gebruik had. Appellant heeft dit ook erkend. Voor zover appellant stelt dat hij perceel 4 had willen opgeven en zich beroept op een kennelijke fout als bedoeld in artikel 21 van Verordening 1122/2009, moet worden geoordeeld dat dit beroep faalt, omdat, zoals ter zitting van het College is besproken, appellant perceel 4 bewust heeft weggelaten, zodat van een kennelijke fout geen sprake kan zijn. Voor zover appellant de aanvraag met betrekking tot perceel 1 heeft willen intrekken, moet worden geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit niet meer mogelijk was, omdat verweerder appellant in het telefoongesprek van 25 juni 2013 reeds op de hoogte had gesteld van de onregelmatigheid in de aanvraag. Artikel 25, tweede lid, van Verordening 1122/2009 bepaalt immers – kort gezegd – dat intrekking van een gedeelte van de aanvraag waarop de onregelmatigheid betrekking heeft niet is toegestaan, indien de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van de onregelmatigheden in de aanvraag.
3.3
Verweerder is dus terecht ervan uitgegaan dat de door appellant aangevraagde oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte en heeft ingevolge artikel 58 van Verordening 1122/2009 de uitbetaling van de toeslagrechten terecht gebaseerd op de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil, nu de totale geconstateerde oppervlakte meer dan 3% afwijkt van de totale aangevraagde oppervlakte maar niet meer dan 20%. Dat er geen sprake was van opzet, doet niet af aan de juistheid van de constatering dat er sprake is van een onregelmatigheid in de aanvraag. In artikel 73 van Verordening 1122/2009 staan voorts uitzonderingen op de toepassing van kortingen van de bedrijfstoeslag, maar die uitzonderingen zijn niet van toepassing op de situatie van appellant. Nu appellant door verweerder reeds op 14 mei 2013 op de hoogte is gesteld van de dubbelclaim en hij desondanks op 15 mei 2013 perceel 1 heeft opgegeven met een oppervlakte van 14.87 ha, kan niet worden staande gehouden dat appellant juiste gegevens heeft verstrekt, terwijl niet is gebleken dat appellant geen schuld treft (artikel 73, eerste lid, van Verordening 1122/2009). Aangezien, zoals hiervoor overwogen, verweerder appellant in het telefoongesprek van 25 juni 2013 reeds op de hoogte had gesteld van de onregelmatigheid in de aanvraag en voorts ter zitting van het College duidelijk is geworden dat appellant begin juni 2013 al wist van die onregelmatigheid, komt geen betekenis toe aan latere mededelingen van appellant dat de aanvraag in zoverre onjuist is (geworden) (artikel 73, tweede lid, van Verordening 1122/2009). Tot slot laat artikel 58 van Verordening 1122/2209 geen ruimte voor een belangenafweging, zodat verweerder bij zijn beslissing aan de nadelige gevolgen van die korting geen betekenis kan toekennen. Appellants beroep op het evenredigheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2015.
w.g. A. Venekamp w.g. W.M.J.A. Duret