Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2015 in de zaak tussen
[naam] B.V., te [plaats] , appellante
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
’s-Hertogenbosch en bestemd voor woningbouw. Het gebied is door de gemeente op basis van een gebruiksovereenkomst aan appellante in gebruik gegeven.
29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (Verordening 1120/2009) worden de begrippen “bouwland”, “blijvende teelten”, “blijvend grasland” en “grasland” gedefinieerd.
augustus 2015 en wat betreft de aanwezige vegetatie op het perceel dus onvoldoende zegt over de situatie ten tijde hier van belang (2013). De stelling van appellante dat perceel 32 in 2013 driemaal is beweid wat volgens appellante zou overeenkomen met een opbrengst van 2.000 kg ds/ha per beweiding en dus in totaal 6000 heeft appellante in het geheel niet onderbouwd en is reeds om die reden onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de bevinding van de inspecteur dat de opbrengst van perceel 32 - gelet op het minimale aandeel gras - minder dan 5.000 kg ds/ha/jr bedraagt. Verweerder is in zijn besluitvorming dus terecht uitgegaan van de juistheid van de bevindingen in het rapport.
- gelet op het minimale aandeel gras - minder dan 5.000 kg ds/ha/jr, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het perceel niet voldoet aan evenbedoelde gewascode. Dat, zoals appellante heeft aangevoerd, in ieder geval sprake is van natuurlijk grasland (gewascode 3718) heeft appellante niet aannemelijk gemaakt, reeds omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit perceel gedurende 2013 door gemiddeld minimaal 0,15 GVE per hectare werd begraasd door schapen, geiten of runderen.
De beroepsgrond dat appellante erop mocht vertrouwen dat de percelen zouden worden aangemerkt als natuurlijk grasland slaagt niet. Zoals het College reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 30 december 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:489), kan op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie het vertrouwensbeginsel niet tegen een duidelijke Unierechtelijke bepaling worden aangevoerd en kan een daarmee strijdige gedraging van een met de toepassing van het Unierecht belaste nationale autoriteit bij een marktdeelnemer geen gewettigd vertrouwen op een met het Unierecht strijdige behandeling opwekken (zie het arrest van 20 juni 2013, zaak C‑568/11, Agroferm, ECLI:EU:C:2013:407, punt 52 e.v. en aldaar aangehaalde rechtspraak).