ECLI:NL:CBB:2016:129

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
14/174
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over spoedbestuursdwang en kostenbesluit inzake dierenwelzijn en gezondheid

In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 2 mei 2016, wordt een zaak behandeld waarin appellante, een dierenhouder, in beroep is gegaan tegen besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken. De staatssecretaris had op 4 december 2013 spoedbestuursdwang toegepast en 144 honden in beslag genomen vanwege ernstige overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De situatie ter plaatse was zodanig dat de gezondheid en het welzijn van de dieren in gevaar was, wat leidde tot de beslissing om bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande last. Appellante betwistte de rechtmatigheid van het binnentreden en de toepassing van bestuursdwang, maar het College oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld. Tevens werd het kostenbesluit van de staatssecretaris, dat een bedrag van € 153.176,32 aan appellante in rekening bracht voor de kosten van de bestuursrechtelijke handhaving, ter discussie gesteld. Het College concludeerde dat het kostenbesluit niet voldoende gemotiveerd was en gaf de staatssecretaris de opdracht om de gebreken in het kostenbesluit te herstellen binnen drie maanden na verzending van de tussenuitspraak. De einduitspraak op het beroep zal later volgen.

Uitspraak

tussenuitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/174
11201

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2016 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1] , appellante

(gemachtigde: mr. M.J.H. Verburg),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de beslissing tot toepassing van spoedbestuursdwang op 4 december 2013 wegens overtredingen van de artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) op schrift gesteld.
Bij uitspraak van 27 januari 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:8) heeft de voorzieningenrechter van het College het verzoek van appellante tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 16 juli 2014 (het kostenbesluit) heeft verweerder de kosten van de bestuursrechtelijke handhaving bij appellante in rekening gebracht.
Appellante heeft naar aanleiding van dit besluit aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Appellante en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Op 4 december 2013 hebben [naam 5] en [naam 2] , toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), samen met brigadier van politie [naam 6] , een controle uitgevoerd op het adres [adres] te [plaats 2] . Uit het naar aanleiding hiervan opgemaakte toezichtrapport van 15 december 2013 (het toezichtrapport), blijkt onder meer het volgende:
“ (…)
Melder zag 50 tot 60 chihuahua’s in de woonkamer, ongeveer 10 honden in de keuken, meerdere katten in de badkamer, slaapkamer nog onbekend, honden in de loods en 4 grote en 2 kleine boomers in de tuin (vol met klitten) en 1 papegaai.
Melder verhuurt de woning aan [naam 7] , de melder is vanwege het niet betalen van de borg gaan controleren. De melder trof daar tientallen honden, katten en vogels aan in een zwaar vervuilde woning. Overtreder [naam 7] heeft de woning net 1 maand in gebruik. Overtreder [naam 7] is niet op het adres aanwezig op het moment dat de melder aanwezig is op het bovengenoemd adres.
(…)
Brigadier [naam 6] heeft te samen met eigenaar en melder [naam 8] een rondje gemaakt en inderdaad in de woonkamer en keuken een grote hoeveelheid chihuahua’s zien zitten tussen ontlasting. Via een niet afgesloten poort hebben brigadier [naam 6] en melder [naam 8] de schuur betreden. Hier werd ook een groot aantal blaffende honden gehoord, doch zaten achter een afgesloten deur.
Door [naam 8] werd aan brigadier [naam 6] een sleutel van de woning overhandigd. [naam 8] gaf aan dat hij de huurder [naam 7] had gebeld. [naam 7] had hem aangegeven dat hij in [plaats 3] zat en nooit voor 21.00 uur in [plaats 2] kon zijn. [naam 8] verzocht bij binnentreden gebruik te maken van de sleutel ter voorkoming van onnodige schade.
Er was een machtiging tot binnentreden afgegeven door Hovj [naam 9] voor zover nodig.
Op woensdag 4 december 2013, omstreeks 18.15 uur zijn wij toezichthouders, [naam 5] en [naam 2] , samen met brigadier [naam 6] de woning binnengetreden middels de verstrekte huissleutel. Wij roken een penetrante ammoniak geur wat kan duiden op het niet frequent reinigen en desinfecteren van de verblijfsruimten van de honden. De ammoniak lucht is niet bevorderlijk voor de gezondheid. Wij zagen veel ontlasting op de vloeren als mede urine. Gezien de hoeveelheid was hier zeker enkele dagen niet meer gereinigd en ontsmet. Wij zagen veel honden in een te kleine ruimte. De huisvesting zag er verwaarloosd en zeer onhygiënisch uit. De honden hadden te weinig ruimte, geen plek om zich terug te trekken, onvoldoende ligplaatsen (manden, dekens, etc.). De honden hadden te weinig plek om hun behoefte te doen. Het welzijn van de dieren is hierdoor benadeeld. Dit geldt zowel voor de boven en onderverdieping.
(…)
Op 4 december 2013, omstreeks 18.30, arriveerde [naam 10] , dierenarts verbonden aan de Dierenartspraktijk [plaats 4] , ter plaatse. Door [naam 10] werden de aanwezige honden bekeken. Een eerste indruk van haar was dat de gezondheid was benadeeld en dat het welzijn,
met name door de leefomgeving, ernstig was aangetast.
(…)
Na de komst van [naam 1] , echtgenote van [naam 7] , omstreeks 19.00 uur, hebben wij ons gelegitimeerd en de reden van onze komst aan haar medegedeeld. Hierna werd de ruimte in de schuur door overtreder geopend en hier zagen wij nog 26 honden in 3 rennen.
Omstreeks 19.30 uur kwam [naam 7] ter plaatse. Ook aan hem hebben wij ons gelegitimeerd en de reden van onze komst medegedeeld.
Samengevat zagen en telden wij
Op de beneden verdieping:
- 3 katten in badkamer
- 35 honden in keuken(+/- 14 m2)
- 53 honden in woonkamer achter(+/- 20 m2)
- 2 honden, 1 kat en 1 papagaai (Citesvogel) in woonkamer voor.
- 26 honden in de schuur
op le verdieping:
- 15 honden in le kamer links
- 2 moederhonden met totaal 3 pups in 2 werpkisten op 2e kamer rechts
Buiten:
- in 2 rennen 7 honden, onbekend ras
Speelweide:
- 1 chihuahua
Alle honden waren binnen gebracht in Nederland vanuit Duitsland door [naam 11] . Er was geen gezondheidscertificaat bij de invoer in Nederland afgegeven door de Duitse veterinaire autoriteit.
(…)
Naar aanleiding van feit dat er geen gezondheidscertificaat aanwezig was en bij het overgrote deel van de honden geen paspoort aanwezig was en een deel geen entingsbewijs voor Rabiës hadden (de rest was dus ook hiervoor niet te checken) en omdat er een reële kans op besmettingsgevaar was voor de volksgezondheid zijn, in overleg met Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, alle honden meegevoerd en opgeslagen. Van alle honden zijn de identificatie codes van de chip uitgelezen middels een chipreader en genoteerd. Veel honden waren niet geënt tegen hondenziekte en parvo en daardoor liepen de honden zelf ook een gezondheidsrisico.
Daar er besmettingsgevaar was voor de volksgezondheid, werden alle honden in quarantaine gezet en overgebracht naar een, door Dienst Regelingen, aangewezen opslaghouder.
Op het moment van controle was er, gezien de aanwezigheid van een reële kans op besmettingsgevaar voor de volksgezondheid en het waarborgen van de gezondheid en welzijn van de dieren, geen enkele andere mogelijkheid andere passende maatregelen te treffen.
(…).”
1.2
Uit het door [naam 10] , dierenarts te [plaats 4] , opgestelde verslag van 6 december 2013 (het verslag van de dierenarts) blijkt onder meer het volgende:
"Verslag dierenarts bij controle gezondheid honden op avond van 4 december 2013,
Soort: honden
Ras: 137 chihuahua’s en 7 tibetaanse terriërs
Leeftijd: Variërend van 1 week tot ? (in de paar aanwezige paspoorten, was het oudste
hondje van 2009)
Geslacht: meeste teefjes en enkele reutjes
Kleur/vacht: divers
Adres: [adres] , [plaats 2]
Toen ik aankwam ‘s avonds rond half 7, zag ik toen binnenkeek een ‘massa’ blaffende hondjes, allemaal van hetzelfde ras. Bij binnenkomst viel meteen de penetrante ammoniakgeur van uitwerpselen op. Ik zag heel veel hondjes in een kleine ruimte. (…) Er stond een
enkele bak met kranten in, die helemaal vol zat met uitwerpselen en urine. Ook op de vloer
lagen verschillende uitwerpselen. In de kamer stond een box met jonge hondjes, en in een
bench zaten ook te veel jonge hondjes opgesloten. (…)
Toen we naar boven liepen waren er twee kamers. In een kamer zaten de loopse teefjes en in
de andere kamer stonden 4 boxen, waarvan er 2 bezet waren met in 1 box een teef met pup van
ongeveer 1 week en 1 box met 3 puppies van ongeveer 3 weken leeftijd. In beide kamers
boven, was de penetrante ammoniakgeur nog veel sterker dan beneden.
(…)
De chihuahua’s waren in redelijke conditie. Ik heb enkele hondjes bekeken. De gebitjes waren
redelijk, maar gezien het feit dat het jonge honden zijn, is dit ook te verwachten. (…) De tibetaanse terriërs waren wel fysiek flink verwaarloosd, gezien de onverzorgde vacht vol met
modder en klitten.
Toen we naar de loods gingen, was er een klein gedeelte wat volgens de eigenaar klaar was
voor gebruik. Hier waren 3 hokjes met verschillende hondjes erin. Ik vond dat de ruimtes te
klein waren voor de hoeveelheid hondjes die erin zaten. En ook hier lag er in elke ruimte een
bak met veel urine en uitwerpselen. De rest van de loods lag vol met rommel, verschillende
benches, dekens. Het dak lekte en was niet geïsoleerd.
Daar buiten waren 2 hokken, waar respectievelijk 3 en 4 honden in zaten. In het rechter hok,
zaten 3 honden, die erg schuw waren. In het andere hok zaten 4 langharige honden, Tibetaanse
terriërs), die lang haar hadden. Een van de tibetaanse terriërs was gedeeltelijk geschoren. Maar
alle honden zaten helemaal vol met klitten en modder. Vooral de poten zagen er erg
onverzorgd uit. Het was daar erg donker, maar er leek onvoldoende gelegenheid om droog (en
apart van elkaar) te gaan liggen. Dit geldt voor beide hokken buiten. De hokken waren wel
gedeeltelijk overdekt. Volgens de eigenaresse waren dit honden die door de Duitse
dierenbescherming in beslag waren genomen, en zij zorgden voor de opvang. Maar ze had
geen enkel papier/certificaat waar dit uit bleek.
Omdat de eigenaren pas 3 weken hier woonden en ze uit Duitsland kwamen, vroeg ik om de
paspoorten van alle honden, aangezien ze net geïmmigreerd waren. De eigenaar kwam toen
met een klein aantal Europese dierenpaspoorten aanzetten, waarvan iets minder dan de helft
niet gevaccineerd waren tegen rabiës. Dit waren alle hondjes van jonger dan 6 maanden.
Volgens de eigenaar mochten chihuahua’s onder de 6 maanden niet gevaccineerd worden,
omdat ze dan dood konden gaan. In de praktijk heb ik dit nog nooit meegemaakt. Maar ik
vroeg toen wel om een gezondheidscertificaat. Aangezien honden onder de 3 maanden, met
een officieel paspoort aan de hand waarvan het dier duidelijk kan worden geïdentificeerd en
waarin de data van inenting zijn vermeld en/of van een certificaat, aangevuld met een attest
dat moet worden ingevuld door een officiële dierenarts pas de grens over mogen. Dit
gezondheidscertificaat was echter ook voor geen enkele pup aanwezig. De rest van de honden
hadden geen geldig paspoort. (…).
De gezondheid van de tibetaanse terriers was zeker benadeeld, omdat de vacht en dus
hoogstwaarschijnlijk ook de huid verwaarloosd was. De vele klitten en de modder geven vaak
aanleiding tot huidinfecties (…).
Het welzijn van de dieren is ook benadeeld. De huisvesting zag er verwaarloosd en zeer onhygiënisch uit. De honden hadden te weinig ruimte, geen plek om zich terug te trekken, onvoldoende ligplaatsen (manden, dekens etc.). De honden hadden te weinig plek om hun behoefte te doen. In een ruimte waar de zoveel hondjes zijn, is het moeilijk om te zien of er een hond medische behoefte heeft. Ook was de ammoniak lucht niet bevorderlijk voor de gezondheid.
Vanuit hygiënische overwegingen moeten voer/water en uitwerpselen ver van elkaar gescheiden zijn. (…).
De iets oudere puppies en sommige andere jonge honden zaten opgesloten in een bench.
Benches zijn volstrekt ongeschikt voor het huisvesten van honden. De hoeveelheid aanwezige
ontlasting in de bench geeft aan dat de hondjes hier te lang inzitten. (…). De
bewegingsmogelijkheden in een bench zijn echter zo gering dat dit echter voor geen enkel ras
zal voldoen. Deze ruimtes zijn onacceptabel als huisvesting en alleen geschikt voor een
kortdurend verblijf/transport.
Ook was de volksgezondheid en diergezondheid hier in gevaar. Aangezien de meeste honden
niet beschikte over dierenpaspoorten, kon dus ook niet gecontroleerd worden of de dieren
waren gevaccineerd tegen Hondenziekte, Parvo, ziekte van Weil en Leverziekte. De andere
ziekten zijn zeer besmettelijk en bij uitbraak vaak dodelijk. De kans op uitbraak van een van
deze hondenziekte is zeer groot bij grote groepen honden, die niet gevaccineerd zijn en met
slechte hygiene. Maar het allerbelangrijkste is toch wel dat niet gecontroleerd kon worden of
de honden gevaccineerd waren tegen rabies, in contact waren geweest van honden met rabies,
of zelfs besmet waren met rabies. Rabies kan een groot gevaar vormen voor de
volksgezondheid bij uitbraak. (…)”
1.3
Blijkens het door [naam 5] opgestelde proces-verbaal heeft verweerder op 4 december 2013 omstreeks 22.00 uur van het adres [adres] te [plaats 2] 144 honden meegevoerd en in bewaring genomen. De toestand waarin de dieren zijn aangetroffen is in het proces-verbaal als volgt omschreven: “Mogelijke illegale import met gevaar besmetting rabiës en overtreding 36, lid 1 en 37 GWWD”.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bevindingen van de toezichthouders, zoals beschreven in het toezichtrapport, en het verslag van de dierenarts, sprake was van overtredingen van de artikelen 36, eerste lid, en 37 van de Gwd. Volgens verweerder was de situatie zodanig spoedeisend dat het gerechtvaardigd was bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande last. De huisvestingssituatie van de honden was uitermate slecht, zonder dat op korte termijn een verbetering te verwachten viel. Ook waren de honden vanuit Duitsland naar Nederland gebracht zonder de vereiste gezondheidscertificaten van de Duitse autoriteiten. Vanwege de ongunstige combinatie van grote groepen honden, een zeer slechte hygiëne en een hoogst onduidelijke situatie inzake vaccinaties en meer in het bijzonder dat (lang) niet alle honden tegen rabiës waren ingeënt, bestond er een reële kans op besmetting en was ingrijpen met bestuursdwang zonder voorafgaande last geboden.
2.1
Bij het kostenbesluit heeft verweerder een bedrag van € 153.176,32 bij appellante in rekening gebracht. Dit bedrag is gebaseerd op de facturen die verweerder heeft ontvangen voor het transport van de dieren naar de opslaghouder en de opvang en dierenartskosten over de periode 4 december 2013 tot en met 31 mei 2014. In totaal gaat het om een bedrag van € 168.145,63, waarop in mindering zijn gebracht de opbrengsten van de verkoop van dieren en de betaalde kosten voor een bedrag van € 14.969,31.
3.1
Artikel 36, eerste lid, van de Gwd bepaalde, ten tijde van belang, dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Ingevolge artikel 37 van de Gwd was het de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden. Verweerder was op grond van artikel 106 van de Gwd bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
3.2
Ingevolge artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
3.3
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Het beroep tegen het bestreden besluit
4. Appellante heeft in haar beroepschrift betoogd dat het binnentreden in de woning is geschied in strijd met de bepalingen van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi), omdat geen getekende machtiging is overgelegd en van het binnentreden geen verslag is opgemaakt, althans daarvan geen verslag aan haar is toegezonden. Volgens appellante is de toepassing van bestuursdwang daarmee onrechtmatig, dan wel dient deze onzorgvuldigheid gevolgen te hebben voor het kostenverhaal.
4.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 3 van de Awbi kan de hulpofficier van justitie een machtiging tot binnentreden van de woning afgeven. Blijkens de door verweerder overgelegde stukken heeft [naam 9] in zijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie op 4 december 2013 een machtiging afgegeven voor het binnentreden van de woning van appellante aan de [adres] te [plaats 2] . Verweerder heeft in eerste instantie - bij het toesturen van de op de zaak betrekking hebbende stukken - een niet ondertekende versie van de machtiging en van het verslag van het binnentreden overgelegd. Bij faxbericht van 30 november 2015 heeft verweerder echter alsnog de ondertekende versie van beide stukken overgelegd. Het gestelde niet-toesturen van het verslag van het binnentreden aan appellante is naar het oordeel van het College geen reden om de toepassing van bestuursdwang onrechtmatig te achten.
5. Appellante heeft aangevoerd dat zij in de zomer van 2013 bericht kreeg van de Duitse overheid dat zij uiterlijk 31 oktober 2013 haar woning en bedrijfspand in Duitsland moest verlaten (in verband met delfstoffenwinning), en dat zij toen noodgedwongen op zoek moest naar een nieuw onderkomen voor de honden. De woning en schuur aan de [adres] te [plaats 2] kwamen pas eind november 2013 – veel later dan was afgesproken met de eigenaar – beschikbaar. Appellante erkent dat de woning en de daarbij behorende schuur ten tijde van de controle op 4 december 2013 niet in goede staat verkeerden en dat sprake was van ernstige vochtproblemen. Volgens appellante werd toen al wel gewerkt aan herstel van de gebreken en het verbeteren van de locatie. Appellante bestrijdt dat de situatie ten tijde van de controle zo spoedeisend was dat haar niet de mogelijkheid geboden kon worden eerst zelf maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door een ander onderkomen voor de dieren te zoeken of ontbrekende inentingen onmiddellijk te laten uitvoeren, en dat haar hiervoor geen korte begunstigingstermijn kon worden gegeven. Volgens appellante was op het moment van de controle weliswaar sprake van vervuiling, maar niet van verwaarloosde dieren of dieren in een slechte conditie, zoals ook blijkt uit het toezichtrapport. Evenmin was sprake van het onthouden van voer of drinkwater.
Appellante betwist niet dat zij voor de geïmporteerde honden moest beschikken over dierenpaspoorten. Zij stelt dat destijds een aantal paspoorten is overgelegd en dat toen de afspraak is gemaakt de ontbrekende paspoorten – die nog in Duitsland waren – later af te geven, maar dat deze naderhand werden geweigerd.
Appellante voert subsidiair aan dat verweerder niet heeft onderbouwd waarom alle dieren zijn meegevoerd. Volgens haar hadden de dieren die waren ingeënt en waarvan een paspoort voor handen was, achter kunnen blijven.
5.1
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat ten tijde van de controle op 4 december 2013 sprake was van een sterk vervuilde woning, dat de leefomstandigheden van de dieren slecht waren en dat er te weinig ruimte was voor de dieren. De aantasting van het dierenwelzijn van de honden vormde primair de reden voor het meevoeren van de dieren. Daar kwam bij dat sprake was van een onduidelijke situatie omdat de dieren uit Duitsland kwamen en paspoorten ontbraken. Verweerder is niet bekend met een afspraak dat appellante later nog de ontbrekende paspoorten zou kunnen afgeven.
5.2
Het College stelt vast dat appellante de in het toezichtrapport en het verslag van de dierenarts neergelegde bevindingen niet gemotiveerd heeft betwist. Gelet op deze bevindingen en de bij het toezichtrapport gevoegde foto’s die de in dit rapport en verslag beschreven waarnemingen van de toezichthouders en de dierenarts ondersteunen, is het College van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellante de artikelen 36, eerste lid en 37 van de Gwd heeft overtreden. Verweerder was dus bevoegd om met toepassing van artikel 106 van de Gwd handhavend op te treden.
5.3
Het College is van oordeel dat verweerder na de controle op 4 december 2013 in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om terstond bestuursdwang toe te passen. Gezien de verwaarloosde staat van de woning en de schuur aan de [adres] en het grote aantal daarin aangetroffen dieren, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat appellante niet in staat kon worden geacht op korte termijn de noodzakelijke verbeteringen aan te brengen in de huisvesting en verzorging van deze dieren. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een reële mogelijkheid bestond om alle dieren op korte termijn elders in goede verzorging onder te brengen. Verder kan uit de beschrijvingen in het controle-rapport en het verslag van de dierenarts worden afgeleid dat het de dieren ten tijde van de controle al enige tijd aan de nodige verzorging ontbrak en dat onduidelijkheid bestond over de herkomst en de inenting van een aanzienlijk deel van de honden, zodat risico’s voor de volksgezondheid op dat moment niet konden worden uitgesloten. De door appellante in beroep alsnog overgelegde kopieën van dierenpaspoorten kunnen daar niet aan afdoen. Onder deze omstandigheden heeft verweerder de situatie ten tijde van de controle als spoedeisend kunnen aanmerken en om die reden bestuursdwang kunnen toepassen zonder voorafgaande last.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het College ziet derhalve geen aanleiding voor de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
Het beroep tegen het kostenbesluit
7. Anders dan appellante heeft betoogd bestaat er, zoals hiervoor is overwogen, geen grond voor het oordeel dat de toepassing van spoedbestuursdwang onrechtmatig was, zodat verweerder in beginsel bevoegd is de kosten daarvan op appellante te verhalen.
7.1
Appellante betwist de hoogte van het aan haar in rekening gebrachte bedrag. Zij stelt dat de omstandigheden van het geval niet een kostenpost van € 168.145,63 rechtvaardigen.
Appellante voert aan dat niet geheel duidelijk is hoe de kosten en opbrengsten precies zijn berekend. Zij voert tevens aan dat de kosten die betrekking hebben op de periode februari, maart, april en mei 2014 redelijkerwijs niet aan haar in rekening mogen worden gebracht, omdat eind januari/ begin februari duidelijk werd dat een begin was gemaakt met de verkoop van de dieren en zij hen niet terug zou krijgen. Meer algemeen stelt appellante dat het kostenbesluit onvoldoende is gemotiveerd. Appellante stelt dat de opbrengst van de honden in verhouding tot hun waarde te laag is. Appellante heeft reeds eerder in de procedure aangevoerd dat de honden een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen en dat een aantal taxaties is overgelegd, waaruit dit blijkt.
7.2
Verweerder heeft het volgende aangevoerd. Uit het dossier blijkt dat verweerder bij brief van 11 december 2013 betreffende vrijgave bij bestuursrechtelijke handhaving aan appellante heeft bericht dat hij voornemens was de dieren op 19 december 2013 – zodra de gezondheidstoestand van de dieren voldoende is – vrij te geven. Op uitdrukkelijk verzoek van appellante heeft verweerder afgezien van de verkoop van de dieren totdat de voorzieningenrechter van het College uitspraak had gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van appellante. Verweerder heeft verklaard dat na de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College de teruggave van de dieren ter hand is genomen. De dieren die gezond waren zijn direct overgedragen aan appellante, verkocht of aan derden geschonken, om de kosten zo laag mogelijk te houden. De andere dieren hebben eerst nog een medische behandeling gehad. Dat de opbrengst van de verkoop van de dieren lager ligt dan de marktwaarde van sommige dieren, heeft te maken met het feit dat de dieren worden overgedragen aan verschillende dierenasiels om de kosten van de bewaring niet te hoog te laten oplopen.
7.3
Het College overweegt als volgt.
7.3.1
Het College stelt voorop dat verweerder terecht de kosten voor de opvang van de honden van appellante over de periode vanaf het meevoeren en in bewaring nemen van de dieren tot en met de dag waarop de voorzieningenrechter van het College uitspraak heeft gedaan op het verzoek van appellante om een voorlopige voorziening bij appellante in rekening heeft gebracht. Verweerder heeft op verzoek van appellante in die periode afgezien van de verkoop van de dieren en appellante heeft de kosten in zoverre ook niet gemotiveerd betwist.
7.3.2
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat gebleken is dat het kostenbesluit moet worden herzien voor een bedrag van € 6.483,54 wegens te veel in rekening gebrachte kosten voor de maand februari 2014. Verweerder erkent in zoverre dus dat de kosten van bestuursdwang in het kostenbesluit onjuist zijn vastgesteld.
7.3.3
Verweerder heeft ter onderbouwing van het kostenbesluit bij het aanvullend verweerschrift van 9 september 2014 en bij faxbericht van 30 november 2015 aan het College facturen en lijsten met gegevens over de in bewaring genomen honden toegezonden. Op deze lijsten zijn per met naam en/of chipnummer aangeduide hond gegevens met betrekking tot onder meer hun eindbestemming (o.a. teruggegeven, asiel, verkoop met opbrengst) vermeld. Het College is van oordeel dat verweerder met deze stukken niet voldoende, op controleerbare wijze, inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de na de uitspraak van de voorzieningenrechter in rekening gebrachte kosten tot stand zijn gekomen. Zonder nadere toelichting, die verweerder bij het overleggen van deze stukken en ook ter zitting niet heeft gegeven, is niet helder hoe deze kosten, zoals deze naar voren komen uit de facturen, zich verhouden tot de voor de opbouw en samenstelling van de kosten relevante gegevens van genoemde lijsten met betrekking tot de eindbestemming van de honden. Duidelijk is dat in de loop van de tijd, op verschillende tijdstippen, honden zijn teruggegeven aan appellante, honden zijn verkocht en honden zijn overgedragen aan het asiel, maar niet inzichtelijk is hoe en tot op welke hoogte dit de gemaakte kosten voor de opvang van de honden heeft beïnvloed. Dit betekent dat het kostenbesluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 (zorgvuldige voorbereiding) en 3:46 (deugdelijke motivering) van de Awb.
7.3.4
Appellante heeft voorts aangevoerd dat zij na de uitspraak van de voorzieningenrechter veel contact heeft gehad met verweerder en daarbij heeft aangeboden te helpen bij de verkoop van de honden. Dit stelt aan de orde de vraag of sprake is van kosten die – voor zover deze door verweerder inzichtelijk zijn gemaakt – gelet op artikel 5:25, eerste lid, van de Awb, redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van appellante behoren te komen. Dienaangaande overweegt het College als volgt. Nu uit de hiervoor genoemde lijsten blijkt dat op 3 februari 2014, dus na genoemde uitspraak, nog honden zijn teruggegeven aan appellante, acht het College niet op voorhand uitgesloten dat er tussen appellante en medewerkers van betrokken diensten van verweerders ministerie contact is geweest over de afwikkeling van de inbewaringneming van de honden. Verweerder heeft dit ter zitting ook niet weersproken en overigens geen enkele opheldering gegeven over de vraag of er contacten hebben plaatsgevonden, wanneer dit is gebeurd en wat de aard en strekking van deze contacten was. Dit betekent dat onduidelijk is gebleven of en in welke zin bedoelde contacten invloed hebben gehad of gehad zouden kunnen hebben op de hoogte van de in rekening gebrachte kosten. Meer in het bijzonder acht het College van belang dat onduidelijk is gebleven wat voor verweerder na de uitspraak van de voorzieningenrechter de doorslag heeft gegeven honden niet aan appellante terug te geven maar deze in plaats daarvan langer in de opvang te houden met als gevolg dat de kosten van opvang verder zijn opgelopen en verweerder uiteindelijk een aantal honden om niet heeft moeten overdragen aan dierenasiels om de kosten niet nog verder te laten oplopen. Hierbij is van belang dat niet is gebleken dat de gezondheid van de honden in de weg heeft gestaan aan teruggave van de honden aan appellante, terwijl voor verweerder ten aanzien van het merendeel van de honden, gezien de taxatiewaarde van de honden, op dat moment al voorzienbaar moet zijn geweest dat de kosten van de opvang zodanig zouden oplopen en ook zijn opgelopen dat deze niet meer in verhouding zouden staan tot de uiteindelijke opbrengst van de honden. Ter zitting heeft verweerder weliswaar gewezen op artikel 5:29, vierde lid, van de Awb, waarin – kort gezegd – is bepaald dat het bestuursorgaan de teruggave kan opschorten totdat de verschuldigde kosten zijn voldaan. Maar het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat verweerder bij de aanwending van die bevoegdheid zich van het voorgaande rekenschap heeft gegeven. Het College is derhalve van oordeel dat het kostenbesluit ook in zoverre in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
7.3.5
Met betrekking tot de stelling van appellante dat de opbrengst van de verkochte dieren te laag is, gelet op hun getaxeerde waarde, overweegt het College als volgt. Het College stelt vast dat de getaxeerde waarde van alle honden is vermeld op een van de hiervoor in 7.3.3 genoemde lijsten. Appellante heeft in deze procedure herhaaldelijk gesteld dat de honden een hogere waarde vertegenwoordigen. Het College stelt vast dat appellante deze stelling uitsluitend heeft onderbouwd met een brief van de Rheinische Rassehunde Club van 7 januari 2014. In deze brief wordt – kort gezegd – uiteengezet dat appellante alleen met gezonde dieren fokt, dat op de toestand van de honden op het bedrijf van appellante niets viel aan te merken en dat fokhonden een grote waarde vertegenwoordigen, waarbij meer in het bijzonder wordt gewezen op de drie honden [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] , waarvan de waarde is geschat op respectievelijk € 4.500,-, € 6.500,- en € 8.000,-. Voor zover in de brief meer in zijn algemeenheid wordt gesteld dat de honden een hoge waarde vertegenwoordigen, moet worden vastgesteld dat de in die brief gegeven informatie over de toestand van de honden op het bedrijf van appellante niet overeenkomt met de situatie waarin de honden op 4 december 2013 zijn aangetroffen en die voor verweerder reden is geweest bestuursdwang toe te passen. Bovendien heeft appellante zelf ook te kennen gegeven verwaarloosde honden te hebben opgevangen, zodat weinig aannemelijk is dat die honden ook de gestelde hoge waarde vertegenwoordigen. Voor zover appellante meer in het bijzonder heeft gewezen op de drie bij name genoemde honden, moet worden vastgesteld dat appellante heeft nagelaten een aansluiting te maken met bedoelde lijsten en de honden aldus niet zonder meer herleidbaar zijn tot die lijsten. Van de drie namen komt alleen de naam [naam 14] voor op de lijsten. Voor zover deze hond dezelfde hond is als de hond waarover in de brief van 7 januari 2014 wordt gesproken, moet worden vastgesteld dat die hond blijkens de lijst is getaxeerd op € 500,- en dat daarbij is opgemerkt ‘veel tandsteen, enkele snijtanden los, gebitssanering gewenst’ en ‘scheve kaak, 2 ballen achter elkaar, niet mee fokken’. Appellante heeft een en ander niet weersproken. Dat de honden een hogere waarde vertegenwoordigen dan de uiteindelijke verkoopwaarde heeft appellante dus niet aannemelijk gemaakt, terwijl het enkele feit dat de desbetreffende honden voor een lagere prijs dan de getaxeerde prijs zijn verkocht, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende is voor de conclusie dat deze honden niet voor een reële prijs zijn verkocht.
7.3.6
Het College ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op te dragen de hiervoor in 7.3.2 tot en met 7.3.4 genoemde gebreken in het kostenbesluit te herstellen, dan wel een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het kostenbesluit. Hiertoe zal een termijn van drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak worden gesteld. Het College gaat ervan uit dat verweerder hierbij ook aandacht zal schenken aan de herziening van de factuur voor de maand mei voor een bedrag van € 1.128,99 met betrekking tot onder meer de kosten van sterilisatie van twee honden in verband met uitplaatsing van deze honden, nu verweerder ter zitting heeft verklaard hiervoor ruimte te zien.
Het College zal vervolgens appellante in de gelegenheid stellen om binnen vier weken schriftelijk haar zienswijze te geven over de wijze waarop de gebreken in het kostenbesluit zijn hersteld. In dat geval, en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal het College in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
Indien partijen in deze tussenuitspraak aanleiding zien om met elkaar in overleg te treden omtrent de hoogte van de aan appellante in rekening te brengen kosten, en de termijn voor het nemen van een nieuw besluit voor verweerder daardoor te kort zou blijken te zijn, zal het College op verzoek van en in overleg met partijen een nadere termijn vaststellen.
8. Het College zal iedere verdere beslissing aanhouden tot de einduitspraak op het beroep. Gelet op de in 6 getrokken conclusie met betrekking tot het bestreden besluit, zal het beroep tegen dat besluit in de einduitspraak ongegrond worden verklaard. Over de proceskosten en het griffierecht zal ook in de einduitspraak worden beslist.

Beslissing

Het College:
  • draagt verweerder op om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het kostenbesluit te herstellen, dan wel een ander besluit hiervoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. A. Venekamp en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. M.A. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2016.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. M.A. Voskamp