ECLI:NL:CBB:2016:210

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
14/358, 14/359, 14/360
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Prejudicieel verzoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de subsidieverlening voor gescheperde schaapskuddes met zeldzame rassen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 augustus 2016 een beschikking genomen met betrekking tot de heropening van het onderzoek naar de subsidieverlening voor gescheperde schaapskuddes met zeldzame rassen. De appellanten, V.O.F. [naam 1], [naam 2], en [naam 3], hebben op basis van de Regeling LNV-subsidies subsidie aangevraagd voor hun schaapskuddes. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft in eerdere besluiten subsidies goedgekeurd, maar later gewijzigd in een lagere subsidie onder de-minimis voorwaarden, omdat de Europese Commissie de Regeling niet had goedgekeurd. De appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 19 februari 2016 heeft het College besloten het onderzoek te heropenen, omdat er onduidelijkheden waren over de aanmelding van de Regeling bij de Europese Commissie. Het College heeft vragen geformuleerd die aan de Europese Commissie moeten worden voorgelegd om duidelijkheid te krijgen over de goedkeuring van de Regeling en de gevolgen voor de subsidieverlening aan de appellanten. De staatssecretaris heeft aangegeven dat de Regeling niet zou worden goedgekeurd, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van deze claim. Het College heeft besloten om het onderzoek voort te zetten na ontvangst van antwoorden van de Europese Commissie.

Uitspraak

beschikking
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummers: 14/358, 14/359 en 14/360
27811
beschikking tot heropening van het onderzoek in de zaken tussen
V.O.F. [naam 1], te [plaats 1]
(gemachtigde: mr. R. Scholten)
[naam 2], te [plaats 2]
[naam 3], te [plaats 3]
appellanten,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman).
Procesverloop
Bij besluiten van 20 februari 2013 heeft de staatssecretaris aan elk van de appellanten een subsidie verleend van maximaal € 11.397,56.
Bij besluiten van 16 oktober 2013 (de primaire besluiten) heeft de staatssecretaris de besluiten van 20 februari 2013 gewijzigd in een subsidie onder de voorwaarden van de-minimis en aan elk van de appellanten een subsidie verleend van maximaal € 7.500,- over drie jaar.
Appellanten hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 1 mei 2014 (de bestreden besluiten) heeft de staatssecretaris de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Op 5 februari 2015 heeft de staatssecretaris deze besluiten voorzien van een nadere, gewijzigde motivering.
Appellanten hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld bij het College.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 19 februari 2016 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Aldaar waren aanwezig [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College heeft het onderzoek in deze zaken ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Bij Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 18 juli 2012, nr. 282709, houdende wijziging van de Regeling LNV-subsidies (subsidie gescheperde schaapskuddes met zeldzame rassen) (verder: de Regeling) (Staatscourant 2012, nr. 15514) is een nieuwe subsidieregeling voor de exploitatie van gescheperde schaapskuddes in de Regeling LNV-subsidies opgenomen.
2. Appellanten hebben op grond van de Regeling LNV-subsidies, titel 11 Behoud van gescheperde schaapskuddes bestaande uit zeldzame rassen, subsidie aangevraagd.
3. Bij besluiten van 20 februari 2013 heeft de staatssecretaris de subsidieaanvragen goedgekeurd en aan elk van de appellanten een subsidie verleend van maximaal € 11.397,56. In de besluiten staat dat deze subsidie een vorm van staatssteun is, dat dit betekent dat de Europese Commissie de Regeling moet goedkeuren, dat deze goedkeuring er nog niet is en dat appellanten het subsidiebedrag ontvangen zodra de Europese Commissie de Regeling heeft goedgekeurd.
4. Bij de primaire besluiten heeft de staatssecretaris appellanten meegedeeld dat de Europese Commissie de Regeling niet heeft goedgekeurd en dat de staatssecretaris het subsidiebedrag niet kan uitbetalen omdat dit wordt gezien als ongeoorloofde staatssteun. Voorts heeft de staatssecretaris hierbij de besluiten van 20 februari 2013 gewijzigd in een subsidie onder de voorwaarden van de-minimis (waarvoor instemming van de Europese Commissie niet nodig is) en aan elk van de appellanten een subsidie verleend van maximaal
€ 7.500,- over drie jaar.
5. Bij de bestreden besluiten heeft de staatssecretaris de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Op 5 februari 2015 heeft de staatssecretaris deze besluiten voorzien van een nadere, gewijzigde motivering. De staatssecretaris heeft uiteengezet dat de Regeling bij de Europese Commissie is aangemeld voor de zogeheten “staatssteuntoets” en dat uit overleg met de Europese Commissie is gebleken dat de Regeling niet zou worden goedgekeurd ten gevolge waarvan aan appellanten geen subsidie kan worden verstrekt op basis van de Regeling. Om toch tot een oplossing te kunnen komen voor de houders van de schaapskuddes heeft de staatssecretaris op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Kaderwet LNV-subsidies, welke bepaling het mogelijk maakt subsidie te verstrekken voor activiteiten die passen in het landbouwbeleid, aan elk van appellanten een subsidie verleend van € 7.500,-
6. Het College is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropent het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat een aantal punten over de aanmelding van de Regeling bij de Europese Commissie onopgehelderd is gebleven, acht het College, onder verwijzing naar de Mededeling van de Commissie over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties (2009/C 85/01), van belang om vragen voor te leggen aan de Europese Commissie. De brief met deze vragen is als bijlage aan deze beschikking gehecht. Zodra de Europese Commissie de vragen heeft beantwoord, zal het College bepalen op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet.
Beslissing
Het College:
- heropent het onderzoek;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus genomen door mr. A. Venekamp, mr. H.L. van der Beek en dr. B. Hessel, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, als griffier, op 4 augustus 2016.
w.g. A. Venekamp w.g. C.M. Leliveld
Postadres postbus 20021, 2500 EA Den Haag
AANTEKENEN
Europese Commissie
Secretary General
Mr. M. Wimmer, Unit D2
Rue de la Loi 200
B-1049 Bruxelles
BELGIQUE
Bezoekadres
Paleis van Justitie
Prins Clauslaan 60
2595 AJ Den Haag
Telefoon (088) 362 39 10 Fax (088) 361 00 56
Datum
4 augustus 2016
Doorkiesnummer(s)
088-3623910
Behandeld door
mevr mr. S. van Noordt
Ons kenmerk
procedurenummers AWB 14/358, 14/359 en 14/360 W1
Appellanten
[naam 1] V.O.F. te [plaats 1]
e.a.
Onderwerp
27810 Kaderwet LNV-subsidies
Besluiten
d.d. 1 mei 2014, nr. 492-5051 en 5 februari 2015, nr. 492-9248
e.a.van Staatssecretaris van Economische Zaken
Uw kenmerk
R209143447
Aan de Europese Commissie,
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het College) acht het, onder verwijzing naar de Mededeling van de Commissie over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties (2009/C 85/01), in het kader van drie bij hem aanhangige geschillen van belang om vragen voor te leggen aan de Europese Commissie. De vragen worden voorafgegaan door een weergave van het verloop van de procedure, een toelichting op de Nederlandse systematiek van subsidieverstrekking en een weergave van de toepasselijke nationale regelgeving. Op de vragen wordt een specifieke toelichting gegeven.
Het verloop van de procedure
Bij Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 18 juli 2012, nr. 282709, houdende wijziging van de Regeling LNV-subsidies (subsidie gescheperde schaapskuddes met zeldzame rassen) (verder: de Regeling) (Staatscourant 2012, nr. 15514) (bijlage 1) is een nieuwe subsidieregeling voor de exploitatie van gescheperde schaapskuddes in de Regeling LNV-subsidies opgenomen.
V.O.F. [naam 1] te [plaats 1] (Nederland), [naam 2] te [plaats 2] (Nederland) en [naam 3] te [plaats 3] (Nederland) (appellanten) hielden in 2012 ieder afzonderlijk een schaapskudde van meer dan
100 ooien van het ras Kempisch heideschaap. Appellanten hebben op grond van de Regeling LNV-subsidies, titel 11 Behoud van gescheperde schaapskuddes bestaande uit zeldzame rassen, subsidie aangevraagd.
Bij besluiten van 20 februari 2013 heeft de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (staatssecretaris) de subsidieaanvragen goedgekeurd en aan elk van de appellanten een subsidie verleend van maximaal € 11.397,56. In de besluiten staat dat deze subsidie een vorm van staatssteun is, dat dit betekent dat de Europese Commissie de Regeling moet goedkeuren, dat deze goedkeuring er nog niet is en dat appellanten het subsidiebedrag ontvangen zodra de Europese Commissie de Regeling heeft goedgekeurd.
Bij besluiten van 16 oktober 2013 heeft de staatssecretaris appellanten meegedeeld dat de Europese Commissie de Regeling niet heeft goedgekeurd en dat de staatssecretaris het subsidiebedrag niet kan uitbetalen omdat dit wordt gezien als ongeoorloofde staatssteun. Voorts heeft de staatssecretaris hierbij de besluiten van 20 februari 2013 gewijzigd in een subsidie onder de voorwaarden van de-minimis (waarvoor instemming van de Europese Commissie niet nodig is) en aan elk van de appellanten een subsidie verleend van maximaal
€ 7.500,- over drie jaar.
Appellanten hebben tegen de besluiten van 16 oktober 2013 bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 1 mei 2014 heeft de staatssecretaris de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Op 5 februari 2015 heeft de staatssecretaris deze besluiten voorzien van een nadere, gewijzigde motivering. De staatssecretaris heeft uiteengezet dat de Regeling bij de Europese Commissie is aangemeld voor de zogeheten “staatssteuntoets” en dat uit overleg met de Europese Commissie is gebleken dat de Regeling niet zou worden goedgekeurd ten gevolge waarvan aan appellanten geen subsidie kan worden verstrekt op basis van de Regeling. Om toch tot een oplossing te kunnen komen voor de houders van de schaapskuddes heeft de staatssecretaris op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Kaderwet LNV-subsidies, welke bepaling het mogelijk maakt subsidie te verstrekken voor activiteiten die passen in het landbouwbeleid, aan elk van appellanten een subsidie verleend van € 7.500,-. Volgens verweerder is het houden van schaapskuddes door boeren of herders volgens de regels van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de Europese staatssteunkaders een economische activiteit in de landbouwsector. Appellanten produceren volgens de staatssecretaris met hun schapen onmiskenbaar landbouwproducten in de vorm van vlees en wol. Om die reden is volgens de staatssecretaris Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (Verordening 1535/2007) van toepassing. Op grond van deze verordening mag het totale bedrag aan de-minimissteun dat aan één onderneming wordt verleend niet meer bedragen dan
€ 7.500,- over een periode van drie belastingjaren, zodat het volgens de staatssecretaris hem niet vrij staat appellanten een hoger bedrag toe te kennen.
Appellanten hebben tegen de besluiten van 1 mei 2014 beroep ingesteld bij het College. Op 19 februari 2016 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Het College heeft het onderzoek in deze zaken ter zitting gesloten. Omdat een aantal punten onopgehelderd is gebleven, heeft het College het onderzoek heropend en besloten vragen te stellen aan de Europese Commissie.
De Nederlandse systematiek van subsidieverstrekking
Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (de zogenoemde subsidietitel) geeft een wettelijk kader voor alle subsidies van het Rijk en decentrale overheden en bevat dus het algemeen subsidierecht. Ingevolge de Awb bestaan met betrekking tot het verstrekken van subsidies twee beschikkingen, de subsidieverlening en de subsidievaststelling. De subsidieverlening, neergelegd in artikel
4:29 van de Awb, betreft de beschikking die voorafgaand aan de te subsidiëren activiteit wordt gegeven. Volgens de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 780, nr. 3,
p. 21) is de betekenis hiervan dat de aanvrager een aanspraak op financiële middelen verkrijgt, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht en zich aan de eventueel aan hem opgelegde verplichtingen houdt. De omvang van deze aanspraak is in deze fase vaak nog onzeker, omdat zij mede kan afhangen van de omvang van de verrichte activiteiten of van de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De subsidieverlening is echter niet voorlopig of vrijblijvend. Indien de gesubsidieerde de activiteiten verricht en zijn verplichtingen nakomt, kan het bestuursorgaan in beginsel niet meer van de subsidieverlening terugkomen. Het bestuursorgaan gaat dus reeds door de subsidieverlening, en niet pas door de latere vaststelling, een financiële verplichting aan.
Bij de subsidievaststelling, als bedoeld in artikel 4:46, eerste lid, van de Awb, beslist de subsidieverstrekker definitief dat de subsidieontvanger een subsidie ontvangt ter hoogte van een bepaald in euro's uitgedrukt bedrag. In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 780, nr. 3, p. 21) wordt hieromtrent opgemerkt dat het veelal nodig zal zijn vast te stellen dat de gesubsidieerde activiteit is verricht en dat de opgelegde verplichtingen zijn nageleefd. Bij deze subsidievaststelling is het bestuursorgaan gebonden aan hetgeen in de subsidieverlening is bepaald. Indien de subsidieontvanger de bij de verlening omschreven activiteit heeft verricht en ook overigens niet in gebreke is, moet de subsidie worden vastgesteld op het bedrag dat in de subsidieverlening in het vooruitzicht is gesteld. De subsidievaststelling geeft de ontvanger een definitief recht op financiële middelen en verplicht het bestuursorgaan dan ook tot betaling. In zoverre betekent de subsidievaststelling een afsluiting van de subsidieverhouding. De subsidieverlening is na de vaststelling uitgewerkt en verliest daardoor haar betekenis. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de regeling van de intrekking in de artikelen 4:48 en 4:49 van de Awb. Na de vaststelling van de subsidie is intrekking van de subsidieverlening niet meer mogelijk en kan uitsluitend de subsidievaststelling worden ingetrokken.
De toepasselijke nationale regelgeving
Bij de Regeling is de Regeling LNV-subsidies gewijzigd. De Regeling LNV-subsidies luidde, na die wijziging, voor zover hier van belang en kort weergegeven, als volgt.
Artikel 3:74 (“Subsidiabele activiteiten”), eerste lid, bepaalt dat de Minister (lees: staatssecretaris) aan de eigenaar van een gescheperde schaapskudde een subsidie voor de exploitatie van de schaapskudde kan verstrekken gericht op de instandhouding van zeldzame schapenrassen en het behoud van gescheperde schaapskuddes als Nederlands cultuurhistorisch erfgoed. Het tweede lid bepaalt dat voor een subsidie als bedoeld in het eerste lid uitsluitend gescheperde schaapskuddes in aanmerking komen die bestaan uit 100 of meer ooien van een zeldzaam schapenras.
Onder gescheperde schaapskudde wordt verstaan: een kudde die gedurende een periode van minimaal 150 dagen per jaar, en binnen die periode tenminste vijf dagen in de week, tenminste vijf uur per dag, rondtrekt, gehoed door een herder met een of meer honden (artikel 3:1). Onder zeldzaam schapenras wordt verstaan: Drents heideschaap, Kempens heideschaap, Mergellandschaap, Schoonebeeker en Veluws heideschaap (artikel 3:1).
Artikel 3:75 (“Indiening aanvraag”), derde lid, bepaalt dat de Minister (lees: staatssecretaris) de beschikking tot subsidieverlening niet neemt dan onder de opschortende voorwaarde dat de Europese Commissie van de Europese Unie expliciet goedkeuring heeft verleend aan de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 3:74.
Artikel 3:76 (“Verplichtingen subsidieontvanger”) bepaalt dat de subsidieontvanger zorgdraagt voor de uitvoering van het begrazingsplan.
Artikel 3:77 (“Hoogte subsidie”), eerste lid, bepaalt dat de Minister (lees: staatssecretaris) de subsidie ambtshalve vaststelt nadat de Europese Commissie van de Europese Unie expliciet goedkeuring heeft verleend aan de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 3:74. Het tweede lid bepaalt dat de subsidie bedraagt: a. Voor kuddes met ten hoogste 250 ooien: € 18.000; b. Voor kuddes met 250 ooien of meer:
€ 28.000.
In de toelichting op de Regeling staat, voor zover hier van belang, het volgende.
“(…)
1. Inleiding
Met deze regeling wordt een subsidieregeling voor de exploitatie van gescheperde schaapskuddes in de Regeling LNV subsidies opgenomen. Deze regeling geeft uitvoering aan het amendement van de Tweede Kamerleden Jacobi en Koopmans bij het wetsvoorstel houdende vaststelling van de Begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor het jaar 2012. (…) Beoogt wordt via een subsidieregeling een bijdrage te leveren aan de instandhouding van bepaalde zeldzame schapenrassen en het behoud van gescheperde schaapskuddes als Nederlands cultuurhistorisch erfgoed. (…)

2.Gescheperde schaapskuddes met zeldzame rassen

Als zeldzaam schapenras in de zin van de regeling is gekozen voor aanwijzing van vijf Nederlandse schapenrassen: het Drents heideschaap, het Kempisch heideschaap, het Mergellandschaap, de Schoonebeeker en het Veluwse heideschaap. De Stichting zeldzame landbouwhuisdieren beschouwt deze als zeldzame Nederlandse schapenrassen. Ze zijn zeldzaam omdat zij vanwege hun lage productiewaarde weinig interessant zijn voor de commerciële schapenhouderijen. Voor het behoud van de agrarische biodiversiteit vormen zij echter een element van belang.
Gescheperde schaapskuddes zijn oudsher verbonden met heidelandschappen. In de negentiende eeuw trokken grote kuddes schapen, gehoed door herders, over uitgestrekte ruige terreinen. Tegenwoordig worden de zeldzame schapenrassen vanwege hun lage productiewaarde voornamelijk ingezet voor het beheer van terreinen, zoals natuurgebieden. Zij vormen zo een deel van het Nederlands cultuurhistorisch erfgoed dat bewaard moet blijven. (…)

3.Hoogte subsidie

De subsidie is bedoeld als bijdrage in de financiële kosten die gepaard gaan met de exploitatie van gescheperde schaapskuddes. De eigenaar van een gescheperde schaapskudde is in eerste instantie zelf verantwoordelijk om de financiële middelen voor de exploitatie te genereren. Zelfredzaamheid van de eigenaren van gescheperde schaapskuddes blijft voorop staan. De rijksbijdrage is dan ook niet bedoeld om de volledige exploitatiekosten te dekken. (…)
Van het bedrag van € 640.000,00 dat in het amendement voor de financieringsregeling is vrijgemaakt, wordt € 600.000,00 vastgesteld als subsidieplafond. Het resterende bedrag is gereserveerd voor de uitvoering van de regeling.
(…)

5.Staatssteun en uitkering van subsidie

Het houden van schaapskuddes door boeren of herders is volgens de regels van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de Europese staatssteunkaders een economische activiteit in de landbouwsector. Het op enigerlei wijze door een overheid subsidiëren van een dergelijke economische activiteiten – in dit geval het houden van schapen en schaapskuddes – is een vorm van staatssteun. Het Europese uitgangspunt is dat het verstrekken van staatssteun verboden is. Staatssteun kan als verenigbare steun worden aangemerkt, indien deze binnen de daartoe vastgestelde kaders valt. De doelstellingen van de beoogde subsidie, het instandhouden van schaapskuddes met zeldzame, weinig productieve schapenrassen, vanuit het perspectief van vooral cultuurhistorie en agrobiodiversiteit, worden genoemd in dat kader. Vanuit dat oogpunt zal de Europese Commissie haar expliciete goedkeuring aan deze subsidieregeling moeten geven.
Na overleg met het parlement en de doelgroep heb ik besloten de subsidieregeling in afwachting van de goedkeuring door de Europese Commissie vast te stellen en het indienen van aanvragen in 2012 mogelijk te maken. DR [Dienst Regelingen, ten tijde van belang een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Economische zaken] kan op deze manier aanvragen in ontvangst te nemen en bepalen welke kuddes in aanmerking komen voor de subsidie. Het definitief vaststellen en uitkeren van de verleende subsidie is echter pas mogelijk als de Europese Commissie haar goedkeuring heeft gegeven. Zou de overheid de subsidie uitbetalen en zou de Europese Commissie na dat moment beslissen haar goedkeuring niet te geven, dan moeten de ontvangers niet alleen de onrechtmatig betaalde subsidie, maar ook de over het geld verkregen rente terugbetalen. Daarom is in het openstellingsbesluit bepaald dat de subsidie uitsluitend verleend kan worden onder de opschortende voorwaarde van de nog te verkrijgen expliciete goedkeuring van de Europese Commissie.
(…)”
De vragen
Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) dat een nationale maatregel slechts als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kan worden aangemerkt indien hij ten eerste uitgaat van de staat of met staatsmiddelen is bekostigd, ten tweede het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden, ten derde de begunstigde ervan een selectief voordeel verschaft en ten vierde de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen (zie bijvoorbeeld het arrest van 16 juli 2015, BVVG, C-39/14, ECLI:EU:C:2015:470, punt 24). De toelichting op de Regeling benadrukt dat wordt beoogd via een subsidieregeling een bijdrage te leveren aan de instandhouding van bepaalde zeldzame Nederlandse schapenrassen en het behoud van gescheperde schaapskuddes als Nederlands cultuurhistorisch erfgoed, alsook dat die schapenrassen vanwege hun lage productiewaarde voornamelijk ingezet worden voor het beheer van terreinen, zoals natuurgebieden. Hoewel de Regeling ervan uitgaat dat het houden van schaapskuddes door boeren of herders een economische activiteit is in de landbouwsector en dat het op enigerlei wijze subsidiëren van een dergelijke activiteit door de overheid een vorm van staatssteun is, moet worden opgemerkt dat in de Regeling, noch in de besluiten zichtbaar is stilgestaan bij de vraag of de Regeling het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en of de Regeling de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen.
Vraag 1:
Is de Regeling en meer in het bijzonder de op grond daarvan aan appellanten verleende subsidie om een bijdrage te leveren aan de instandhouding van bepaalde zeldzame schapenrassen en het behoud van gescheperde schaapskuddes als Nederlands cultuurhistorisch erfgoed naar het oordeel van de Europese Commissie een steunmaatregel die valt onder de werking van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)?
Ingevolge artikel 108, derde lid, VWEU moeten nieuwe steunmaatregelen vooraf bij de Europese Commissie worden aangemeld en kunnen zij niet tot uitvoering worden gebracht voordat de procedure tot een eindbeslissing heeft geleid. Volgens de vaste rechtspraak van het Hof is een steunmaatregel die tot uitvoering wordt gebracht met schending van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 108, derde lid, VWEU, onrechtmatig (arrest van
19 maart 2015, C-672/13, (ECLI:EU:C:2015:185, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De staatssecretaris heeft ervoor gekozen de Regeling in werking te laten treden vooruitlopend op de goedkeuring door de Europese Commissie. De Regeling is op 3 september 2012 in werking getreden. Voorts heeft de staatssecretaris alvast op grond van de Regeling subsidie verleend aan appellanten, zij het onder de opschortende voorwaarde van de nog te verkrijgen expliciete goedkeuring van de Europese Commissie. Niettemin blijkt uit de hiervoor weergegeven Memorie van Toelichting bij de zogenoemde subsidietitel van de Awb dat de subsidieverlening niet voorlopig of vrijblijvend is en dat het bestuursorgaan reeds door de subsidieverlening een financiële verplichting aangaat en niet pas door de latere vaststelling. Het College dient onder meer de vraag te beantwoorden of de staatssecretaris op deze wijze de Regeling reeds tot uitvoering heeft gebracht voordat de procedure bij de Europese Commissie tot een eindbeslissing heeft geleid en wat de mogelijke gevolgen daarvan zijn voor de aan appellanten op grond van de Regeling verleende subsidie. De staatssecretaris heeft uiteengezet dat de Regeling bij de Europese Commissie is aangemeld voor de zogeheten “staatssteuntoets”. Uit overleg met de Europese Commissie is volgens de staatssecretaris gebleken dat de Regeling niet zou worden goedgekeurd. De staatssecretaris heeft in deze procedure van het een, noch van het ander stukken overgelegd, terwijl de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting van het College hierover evenmin enige nadere duidelijkheid kon geven.
Vraag 2:
Wanneer heeft de Europese Commissie de aanmelding van de Regeling door Nederland ontvangen (artikel 108, derde lid, VWEU)?
Vraag 3:
Hoe luidt de beschikking van de Europese Commissie over de door Nederland aangemelde Regeling? Wanneer heeft de Europese Commissie deze beschikking genomen en bekendgemaakt? Op welke wijze is deze beschikking bekendgemaakt? Het College zou graag een afschrift van de beschikking ontvangen.
Het College zou een zo spoedig mogelijk antwoord op bovengenoemde vragen zeer op prijs stellen. Indien bij de Europese Commissie behoefte bestaat aan nadere informatie dan is het College uiteraard graag bereid die te verschaffen.
Een afschrift van deze brief zond het College heden aan de gemachtigde van appellanten en aan de gemachtigde van de staatssecretaris.
Hoogachtend,
A. Venekamp (voorzitter van de behandelend kamer)
C.M. Leliveld (griffier van de behandelend kamer)