ECLI:NL:CBB:2016:24

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
14/396
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang opgelegd aan dierenhandelaar wegens onvoldoende huisvesting van eekhoorns

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een dierenhandelaar en de staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft de oplegging van een last onder bestuursdwang aan de appellant, die werd beschuldigd van het niet voldoen aan de huisvestingsnormen voor eekhoorns, zoals vastgelegd in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De staatssecretaris had op 26 september 2013 een primair besluit genomen waarin de appellant werd gelast om de huisvesting van de eekhoorns te verbeteren. Dit besluit werd gedeeltelijk herroepen na een bezwaarprocedure, maar het handhaven van het primaire besluit bleef van kracht.

De appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Tijdens de zitting werd de kwestie van de soort eekhoorns die de appellant hield, ter discussie gesteld. De staatssecretaris ging uit van de aanwezigheid van oostelijke wangzakeekhoorns, terwijl de appellant stelde dat hij Chinese boomeekhoorns hield, die andere huisvestingsbehoeften hebben.

Het College oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs had geleverd dat de appellant de eekhoorns niet adequaat huisvestte. De appellant had geen bewijs overgelegd dat de aangetroffen eekhoorns Chinese boomeekhoorns waren en had de eekhoorns kort na de controle van de hand gedaan, waardoor het College concludeerde dat het ging om wangzakeekhoorns. Uiteindelijk werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/396
11201

Uitspraak van de meervoudige kamer van 21 januari 2016 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Bij besluit van 16 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit gedeeltelijk herroepen. Het hier van belang zijnde deel van het primaire besluit heeft verweerder gehandhaafd.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2015. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door A.M. Hoogendoorn en G.J.B.H. Boschker, toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant is handelaar in en importeur van dieren. Op 15 augustus 2013 hebben toezichthouders van verweerder, vergezeld door een aan de Universiteit Utrecht verbonden veterinair deskundige, een controle uitgevoerd in het bedrijfspand van appellant. Daarbij troffen zij onder meer ongeveer 30 eekhoorns aan in een hok met op de bodem circa 25 centimeter hooi zonder overige schuilmogelijkheden. De toezichthouders zijn er van uitgegaan dat het ging om de soort tamias striatus (oostelijke wangzakeekhoorn) en hebben telefonisch overlegd met [naam 2] , eekhoorndeskundige verbonden aan de Zoogdiervereniging, die op hun vragen antwoordde:
"Het betreft territoriale dieren welke, zeker als ze, zij het tijdelijk in zo'n grote groep bij elkaar worden gehouden, voldoende schuilmogelijkheden moeten hebben. (…) In dit geval adviseer ik in het hok minimaal 50 cm hooi op de bodem aan te brengen en minstens 10 'nestkasten' in het hok te plaatsen."
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder appellant gelast vóór 15 oktober 2013 - kort gezegd - de huisvesting van de eekhoorns te verbeteren en daarbij de schadelijke gevolgen van onderlinge rivaliteit tot een minimum te beperken, bijvoorbeeld door de eekhoorns afzonderlijk te huisvesten.
Bij hercontrole op 1 november 2013 waren de eekhoorns niet meer in het bedrijfspand aanwezig.
2.1
Verweerder gaat ervan uit dat de toezichthouders oostelijke wangzakeekhoorns aantroffen. Het uiterlijke verschil van deze soort met de soort tamiops swinhoei (de Chinese boomeekhoorn) is klein (namelijk een wit randje achter de oortjes) en valt moeilijk waar te nemen. Overigens is het van geen belang welke eekhoornsoort werd gehouden, omdat beide soorten overeenkomende sociale behoeften zouden hebben. Ook de Chinese boomeekhoorn heeft behoefte aan schuilmogelijkheden, zij het dat deze soort in natuurlijke omstandigheden zijn schuilmogelijkheden in nesten hoog boven de grond (in bomen) zoekt, terwijl de wangzakeekhoorn in natuurlijke omstandigheden op of in de grond schuilt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellant te veel eekhoorns in één hok had gehuisvest en dat voldoende schuilmogelijkheden ontbraken. Hierbij baseert verweerder zich op de hiervoor weergegeven opvatting van [naam 2] .
2.2
Appellant stelt dat hij geen oostelijke wangzakeekhoorns maar Chinese boomeekhoorns heeft gehouden. In tegenstelling tot de oostelijke wangzakeekhoorn, leeft de Chinese boomeekhoorn in bomen (en is het dus geen territoriaal dier). De Zoogdierenvereniging doet alleen onderzoek naar de territoriaal levende, inheemse eekhoorn (scurius vulgaris). Appellant heeft aan eekhoornhouder [naam 3] enkele vragen voorgelegd en een door appellant uitgeschreven weergave van diens antwoorden overgelegd. Daaruit blijkt, zo begrijpt het College appellant, dat beide soorten verschillende eisen stellen aan hun huisvesting in gevangenschap waarmee de opvatting van [naam 2] , die is gericht op de territoriaal levende wangzakeekhoorn, voor dit geval - waar het immers gaat om de Chinese boomeekhoorn - betekenisloos is. De bij de controle aanwezige veterinair deskundige en diens vrouw zijn bovendien betrokken bij de stichting AAP.
3.1.1
Verweerder heeft zijn stelling dat beide hier van belang zijnde eekhoornsoorten overeenkomstige schuilbehoeften hebben, niet onderbouwd. Het College benadrukt dat verweerder zich eerder liet leiden door [naam 2] , en diens deskundige mening klaarblijkelijk nodig had om de conclusie te kunnen trekken dat de huisvesting van de eekhoorns tekort schoot.
3.1.2
[naam 2] heeft de situatie niet zelf geïnspecteerd en heeft telefonisch zijn opvatting gegeven, waarbij hij is uitgegaan van de door de toezichthouders gegeven informatie dat het ging om de oostelijke wangzakeekhoorn. [naam 2] onderbouwt zijn advies met het argument dat het gaat om tijdelijk in een grote groep gehouden
territoriale(onderstreping College) dieren. Dat gegeven was voor [naam 2] kennelijk van betekenis bij het uitbrengen van zijn advies. Omdat, zoals appellant onweersproken heeft gesteld, de Chinese boomeekhoorn geen territoriaal levende soort is, kan zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - het advies van [naam 2] niet worden geëxtrapoleerd naar de Chinese boomeekhoorn.
3.1.3
Dit betekent dat voor de beoordeling van belang is welke eekhoornsoort appellant op 15 oktober 2013 heeft gehouden.
3.2.1
Bij een ambtshalve, belastend besluit zoals hier aan de orde is, draagt het bestuursorgaan als regel de bewijslast dat de gestelde overtreding heeft plaatsgevonden. Partijen verschillen van mening over welke eekhoornsoort appellant op 15 oktober 2013 heeft gehouden, maar zij zijn het er wel over eens dat het bij de eekhoorns ging om de uiterlijk overeenkomst vertonende wangzakeekhoorn of de Chinese boomeekhoorn. Bij deze stand van zaken is het naar het oordeel van het College vervolgens aan appellant om te bewijzen welke soort eekhoorns hij op 15 oktober 2013 hield. Daarbij laat het College wegen dat het gaat om door appellant bedrijfsmatig ingekochte en/of geïmporteerde dieren en dat appellant is gehouden van zijn handelsactiviteiten een administratie te voeren. Daar komt bij dat appellant weet heeft van en eenvoudige toegang heeft tot de details en schriftelijke bescheiden omtrent de bestemming van de eekhoorns.
3.2.2
Appellant heeft geen bewijs overgelegd dat de aangetroffen eekhoorns Chinese boomeekhoorns waren. Appellant heeft bovendien de betreffende eekhoorns zelf en zonder enig overleg met verweerder kort na de controle van de hand gedaan en daarmee de mogelijkheden om achteraf de soort vast te stellen beknot. Het College houdt het er daarom voor dat het wangzakeekhoorns betrof.
3.3
Appellant heeft niet bestreden dat de huisvestingssituatie op 15 oktober 2013 voor wangzakeekhoorns niet adequaat was.
3.4
Als, zoals appellant stelt, de veterinair deskundige en diens vrouw aan Stichting AAP zijn verbonden, dan verhinderde die enkele omstandigheid verweerder niet om de last onder bestuursdwang op te leggen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. M. van Duuren en mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. M.A. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2016.
w.g. A. Venekamp w.g. M.A. Voskamp