In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een dierenhandelaar en de staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft de oplegging van een last onder bestuursdwang aan de appellant, die werd beschuldigd van het niet voldoen aan de huisvestingsnormen voor eekhoorns, zoals vastgelegd in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De staatssecretaris had op 26 september 2013 een primair besluit genomen waarin de appellant werd gelast om de huisvesting van de eekhoorns te verbeteren. Dit besluit werd gedeeltelijk herroepen na een bezwaarprocedure, maar het handhaven van het primaire besluit bleef van kracht.
De appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Tijdens de zitting werd de kwestie van de soort eekhoorns die de appellant hield, ter discussie gesteld. De staatssecretaris ging uit van de aanwezigheid van oostelijke wangzakeekhoorns, terwijl de appellant stelde dat hij Chinese boomeekhoorns hield, die andere huisvestingsbehoeften hebben.
Het College oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs had geleverd dat de appellant de eekhoorns niet adequaat huisvestte. De appellant had geen bewijs overgelegd dat de aangetroffen eekhoorns Chinese boomeekhoorns waren en had de eekhoorns kort na de controle van de hand gedaan, waardoor het College concludeerde dat het ging om wangzakeekhoorns. Uiteindelijk werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.