ECLI:NL:CBB:2016:244

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
15/332
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting op GLB-inkomenssteun wegens niet-naleving gebruiksvoorschriften gewasbeschermingsmiddelen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had een randvoorwaardenkorting van 3% opgelegd gekregen op de GLB-inkomenssteun voor het jaar 2014, omdat hij niet had voldaan aan de verplichtingen met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De staatssecretaris had vastgesteld dat de appellant op 10 maart 2014 een onkruidbestrijding had uitgevoerd met het middel Matos, dat glyfosaat bevat, en dat dit had geleid tot verbrandingsverschijnselen op een sloottalud. De appellant betwistte de bevindingen van de inspecteur en stelde dat hij het sloottalud niet had geraakt en dat de verbrandingsverschijnselen mogelijk door anderen of door een natuurverschijnsel waren veroorzaakt.

Tijdens de zitting op 20 juli 2016 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, maar het College oordeelde dat de staatssecretaris aannemelijk had gemaakt dat de appellant de gebruiksvoorschriften niet had nageleefd. De verklaring van de appellant werd niet geloofwaardig geacht, gezien de resultaten van de controle en de analyse van het monster dat glyfosaat aantoonde. Het College verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/332
5101

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 augustus 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniëls).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (Regeling) een randvoorwaardenkorting vastgesteld van 3% op de aan appellante voor het jaar 2014 te verlenen rechtstreekse betalingen.
Bij besluit van 13 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2016. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het bedrijf van appellant is op 25 maart 2014 door een inspecteur, in dienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, gecontroleerd op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Daarbij is geconstateerd dat de vegetatie, vooral gras, van een sloottalud van een perceel dat in gebruik is bij appellant, over een afstand van ongeveer 130 meter verbrandingsverschijnselen vertoonde. Tijdens deze controle is een vegetatiemonster genomen. Op 28 maart 2014 heeft appellant tegenover deze inspecteur een verklaring afgelegd, welke verklaring is neergelegd in het boeterapport met nummer 81542. Blijkens dat rapport heeft appellant verklaard dat hij op 10 maart 2014 op het betreffende perceel een onkruidbestrijding heeft uitgevoerd met het gewasbeschermingsmiddel Matos met de werkzame stof glyfosaat. Ook heeft hij verklaard dat hij, hoewel hij gebruik heeft gemaakt van de kantdop op zijn spuitmachine, ziet dat het sloottalud licht is geraakt. Volgens de gebruiksvoorschriften mogen sloottaluds niet met Matos worden bespoten.
2. Verweerder heeft op basis van bevindingen, neergelegd in het boeterapport, vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om het gewasbeschermingsmiddel op juiste wijze, volgens goede gewasbeschermingspraktijken en de gebruiksvoorschriften te gebruiken. Deze verplichting vloeit voor uit artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening 1107/2009). Verweerder heeft daarom aan appellant een korting van 3% opgelegd, wegens het niet naleven van een randvoorwaarde die is verbonden aan de aan de door appellant in 2014 aangevraagde Europese inkomenssteun. In beroep heeft verweerder meegedeeld dat het tijdens de controle genomen monster is onderzocht en dat, blijkens de analyse van het monster, op de vegetatie van het talud glyfosaat is aangetroffen.
3. Appellant voert aan dat hij bij de bespuiting van het perceel met Matos het aangrenzende talud niet heeft geraakt. Appellant stelt dat de door hem afgelegde verklaring niet juist is weergegeven in het controlerapport. Appellant betoogt dat de geconstateerde verbrandingsverschijnselen niet veroorzaakt kunnen zijn door glyfosaat, omdat de plant door deze stof met wortel en al dood gaat. Appellant stelt dat de verbrandingsverschijnselen mogelijk veroorzaakt zijn door anderen, zoals het waterschap dat de eigenaar is van het talud of derden, of dat de oorzaak is gelegen in een natuurverschijnsel zoals vorst.
4. Appellant heeft bij de Gecombineerde Opgave het in geding zijnde perceel opgegeven en inkomenssteun aangevraagd. Hij is daarom op grond van artikel 3 van de Regeling gehouden ook op dit perceel de randvoorwaarden na te leven. Naar het oordeel van het College heeft verweerder met de waarneming van de controleur en de uitslag van de analyse aannemelijk gemaakt dat appellant artikel 55 van Verordening 1107/2009 niet heeft nageleefd. Daartegenover heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de constatering van de overtreding van artikel 55 van de Verordening onjuist is. Zijn stelling dat niet hij, maar een ander de glyfosaat op de slootkant zou hebben gebracht is niet geloofwaardig, gelet op de tegenover de controleur afgelegde verklaring dat hij het aan de sloottalud grenzende perceel veertien dagen voor de datum waarop de controle plaatsvond bespoten heeft met een middel dat glyfosaat bevat.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. H. Bolt en mr. H.B. van Gijn in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.
w.g. A. Venekamp w.g. M.B. van Zantvoort