Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[appellant] , te [plaats] , appellant
(gemachtigde: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast),
1. [betrokkene 1] RA,
Procesverloop in hoger beroep
zaak 14/442).
zaak 14/513).
zaak 15/328).
15/846).
Grondslag van het geschil
1. de kamer voor gerechtsdeurwaarders onjuiste en misleidende informatie hebben gegeven door - in het kader van een verzoek van appellant om uitstel van de zittingsdatum - te stellen dat het concept klachtschrift van 3 september 2010 ongewijzigd was ten opzichte van het bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders ingediende concept, waarop de kamer voor gerechtsdeurwaarders geen uitstel heeft verleend;
1. onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan het uitoefenen van het wettelijk toezicht, nadat [naam 3] als waarnemend gerechtsdeurwaarder voor het kantoor van appellant was benoemd;
1. betrokkenen verschillende bedragen (een bewaringstekort op 31 december 2009 van € 356.347,- en een bewaringstekort op 26 maart 2010 van € 276.874,- ) zonder nader onderzoek in de tuchtklacht van 11 oktober 2010 jegens klager ‘als juist’ hebben opgevoerd. Er ontbrak een berekeningsmethodiek, betrokkenen hebben niet zelf een berekening gemaakt en het bewaringstekort heeft niet bestaan;
De accountantskamer is primair van oordeel dat de klacht voor al haar onderdelen niet is ingediend binnen drie jaar nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, en reeds daarom niet‑ontvankelijk is.
Subsidiair is de accountantskamer van oordeel dat het in klachtonderdeel 1 opgenomen verwijt, dat betrokkenen de in hun tuchtklacht jegens klager van 11 oktober 2010 opgevoerde bedragen van de negatieve bewaringspositie zonder nader onderzoek als juist hebben opgevoerd, dat een berekeningsmethodiek ontbrak en een bewaringstekort niet heeft bestaan, reeds deel uitmaakte van klacht I en klacht III. Klachtonderdeel 1 is volgens de accountantskamer ook daarom niet-ontvankelijk. Meer subsidiair is de accountantskamer van oordeel dat voor zover klachtonderdeel 1 toch ontvankelijk zou moeten worden geacht, dit ongegrond is omdat betrokkenen uitvoerig en gedocumenteerd verweer hebben gevoerd en klager de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel niet aannemelijk heeft gemaakt.
bewaartekort bestond. We hebben daadwerkelijk geconstateerd dat sprake was van een
bewaartekort. Op verschillende momenten is een berekening gemaakt.”,
De accountantskamer overweegt dat het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager een in een bepaald feitencomplex grondslag vindende klacht bij de tuchtrechter indient, terwijl dit feitencomplex reeds ten tijde van een eerdere klacht bij de klager bekend was of redelijkerwijs had kunnen zijn. Voorts brengen eisen van een goede tuchtprocesorde volgens de accountantskamer met zich dat een klager zoveel mogelijk zijn klachten tegen een accountant tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig maakt. Zulks geldt te meer indien alle klachten hun grondslag vinden in hetzelfde feitencomplex, zoals in het onderhavige geval.
Dit laatste brengt volgens de accountantskamer tevens mee dat, indien en voor zover appellant ook heeft willen klagen over het feit dat betrokkenen destijds hun klachten tegen hem bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders (en in hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam) op gebrekkig onderzoeksmateriaal hebben gebaseerd, de klacht in zoverre ook niet-ontvankelijk is, omdat deze in strijd is met het ‘ne bis in idem’-beginsel aangezien deze kwestie reeds ‑ in verschillende varianten ‑ in de tuchtklachten van appellant tegen betrokkenen aan de orde is geweest.
Appellant verwijst naar een brief van het BFT van 23 februari 2015 bij de toezending van stukken aan de advocaat van appellant. In die brief is het volgende medegedeeld:
onderzoek is overgelegd."