In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 7 december 2016, in de zaak met nummer 15/925, werd de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant tegen de brief van verweerder van 18 februari 2015 beoordeeld. Appellant, die niet in het accountantsregister staat ingeschreven, had bezwaar gemaakt tegen de mededeling van verweerder dat hij pas na 8 oktober 2012 weer in het register kon worden ingeschreven. Het College oordeelde dat de brief van verweerder niet op rechtsgevolg was gericht en derhalve geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Dit betekende dat het bezwaar van appellant ten onrechte ontvankelijk was verklaard door verweerder.
De zaak begon met een brief van verweerder aan appellant op 18 februari 2015, waarin werd meegedeeld dat appellant niet in het accountantsregister stond ingeschreven. Appellant had eerder verzocht om opnieuw in het register te worden opgenomen, maar verweerder stelde dat dit verzoek niet kon worden ingewilligd zonder een formele aanvraag. De rechtbank Amsterdam had zich eerder onbevoegd verklaard en het beroep doorgezonden naar het College. Tijdens de zitting op 14 september 2016 was appellant aanwezig, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Het College concludeerde dat de brief van 18 februari 2015 geen besluit was, omdat deze niet gericht was op wijziging van de rechtspositie van appellant. De eerdere uitspraken van de accountantskamer en het College zelf waren al onherroepelijk, waardoor de doorhaling van appellant in het register definitief was. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht aan appellant te vergoeden.