1.2Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van appellante afgewezen. Volgens verweerder voldeed de aanvraag per 5 december 2014, met de toezending van de verleende omgevingsvergunning, aan de wettelijke vereisten. Door het toekennen van subsidie voor aanvragen die eerder aan de wettelijke eisen voldeden, is het subsidiebudget per 4 november 2014 uitgeput. Verweerder heeft de aanvraag dan ook afgewezen op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder merkt op dat op de dag waarop de desbetreffende omgevingsvergunning door het bevoegde gezag werd verleend, 14 november 2014, het subsidieplafond al was bereikt. Ook ingeval appellante onmiddellijk na vergunningverlening de omgevingsvergunning had toegezonden, stond
artikel 4:25, tweede lid, van de Awb al aan subsidieverlening in de weg.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3. Appellante voert aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte op 5 december 2014 als volledig heeft aangemerkt. Volgens appellante was de aanvraag volledig op 14 oktober 2014, na het toezenden van de toelichting op het eigen vermogen en de financiering. Appellante betoogt dat de bij de aanvraag overgelegde ontwerp-omgevingsvergunning voldoende moet worden geacht. Een ontwerp van de omgevingsvergunning zonder ingediende zienswijze (zoals bij appellante aan de orde) wordt volgens haar namelijk altijd afgerond met een verlening van de omgevingsvergunning en het ontwerp wordt nooit meer inhoudelijk gewijzigd. Appellante stelt zich op het standpunt dat – om te borgen dat de investeringen van verweerder worden ingezet met het juiste doel – ofwel het ontwerp van een omgevingsvergunning bepalend is of pas de onherroepelijk geworden omgevingsvergunning. Een verleende omgevingsvergunning heeft volgens appellante geen enkele meerwaarde.
Verweerder heeft volgens appellante in eerste instantie op 9 oktober 2014 het verzoek aan haar gedaan om ontbrekende gegevens aan te leveren. Hierin is niets vermeld over het ontbreken van de juiste vergunning. Appellante mocht daarom ervan uitgaan dat haar aanvraag volledig was op 14 oktober 2014, ofwel de datum waarop appellante de aanvullende gegevens heeft aangeleverd. Ook in de brief van 24 november 2014 heeft verweerder hierom niet verzocht. Verweerder heeft tot tweemaal toe de mogelijkheid gehad om te laten weten dat appellante niet de juiste vergunning had ingediend, maar heeft dit niet gedaan. Appellante mag ervan uitgaan dat hetgeen verweerder vraagt ook correct is en dat verweerder niet naderhand tot de conclusie komt dat hij fouten heeft gemaakt in zijn beoordeling en dan alsnog op 5 december 2014 om de verleende omgevingsvergunning vraagt.
4. Het Besluit SDE luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Artikel 56
1. Een aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat bij ministeriële regeling is vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling een of meer categorieën productie-installaties aanwijzen waarvoor een gebundelde aanvraag kan worden ingediend. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat per openstellingsperiode of per kalenderjaar per adres waarop een productie-installatie is of wordt geplaatst maximaal één aanvraag kan worden ingediend.
2. Indien dit op het formulier is vermeld, gaat een aanvraag vergezeld van:
(…)
c. de voor de productie-installatie verleende vergunningen krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, hoofdstuk 6, paragraaf 6, van het Waterbesluit of de Mijnbouwwet;
(…)
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gegevens die op grond van lid 2, onderdelen a tot en met g, overgelegd moeten worden.
Artikel 58
1. Ingeval van verdeling op volgorde van binnenkomst, verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst geldt.
(…)”.
De Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014 luidt voor zover relevant als volgt:
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door:
a. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is, of
c. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6.
(…)”.
Vraag 7.1 is niet van toepassing op een subsidieaanvraag voor een verlengde levensduur van de productie-installatie
In plaats van een vergunning of vergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Omgevingsvergunning) kan ook worden volstaan met (een) vergunning(en) op grond van de Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening (alle fasen van de Bouwvergunning én de Wet milieubeheer (Milieuvergunning). Indien voor de milieuvergunning met een meldding kan worden volstaan dient ook de (meest recente) milieuvergunning te worden meegestuurd.
7.1 Is/zijn voor de productie-installatie een (of meer) vergunning(en) op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Omgevingsvergunning vereist?)
[] Ja .
stuur alle fasen en delen van deze vergunning(en) mee met deze aanvraag
[] Nee