7.3Onder verwijzing naar de Boetebeleidsregels OPTA 2010, de Beleidsregels met betrekking tot de handhaving van artikel 11.7, eerste tot en met vierde lid, van de Telecommunicatiewet (OPTA Handhavingsbeleid spam, Stcrt. 2010, nr. 660) en het bestreden besluit, randnummer 103 en verder, oordeelt het College als volgt. In bovengenoemde Boetebeleidsregels OPTA 2010 wordt de ernst van de overtreding bepaald door eerst de zwaarte van de overtreding in abstracto te bepalen en daarna deze te bezien in het licht van de economische context en de bijzondere omstandigheden van het concrete geval. ACM heeft in het bestreden besluit de overtreding van het spamverbod, conform het OPTA Handhavingsbeleid spam, aangemerkt als een minder zware overtreding. ACM heeft vervolgens, eveneens conform het OPTA Handhavingsbeleid spam, de ernst van de overtreding mede bepaald op basis van de criteria: (a) het aantal klachten; (b) herhaalde overtreding (recidive); (c) meerdere overtredingen; (d) de bijzondere schadelijkheid van de berichten volgens eindgebruikers; (e) de veroorzaakte schade volgens internetaanbieders en/of hostingproviders; (f) het aantal verzonden berichten; en (g) de gebruikte methode of middelen, dan wel de mate waarin gebruik is gemaakt van technieken (voor de verzending van ongevraagde elektronische berichten) die op zichzelf genomen een inbreuk vormen of anderszins onrechtmatig zijn. Daarnaast heeft ACM bij het bepalen van de ernst de opbrengsten als gevolg van de overtreding in beschouwing genomen, alsmede overige omstandigheden.
7.3.1Ten aanzien van het criterium genoemd in het OPTA Handhavingsbeleid spam, randnummer 3.2, onder a, ‘het aantal klachten’, heeft ACM reeds in bezwaar vastgesteld dat dit geen rol kan spelen bij het vaststellen van de hoogte van de boete. Ten aanzien van het criterium genoemd onder b, ‘herhaalde overtreding (recidive)’, is het College van oordeel dat van recidive geen sprake is, omdat niet eerder in rechte is vastgesteld dat [naam 1] de bepaling van artikel 11.7, eerste lid, van de Tw heeft overtreden, en de enkele vaststelling dat [naam 1] herhaaldelijk e-mailberichten heeft verzonden niet betekent dat sprake is van recidive. Het criterium onder c, ‘meerdere overtredingen’, is niet vervuld, omdat reeds tijdens het onderzoek de vermeende overtreding met betrekking tot artikel 11.7, derde lid, Tw, wat betreft de verplichte opt-out is vervallen. De motivering van ACM ten aanzien van het criterium onder d,
‘de bijzondere schadelijkheid van de verzonden berichten’, is van algemene aard en kan bij de beoordeling van de ernst van de overtreding niet dienen als onderbouwing voor de kwalificatie ernstige overtreding. Ook het criterium onder e, ‘de veroorzaakte schade volgens internetaanbieders en/of hosting providers’, is slechts onderbouwd met een verwijzing van algemene aard. Ten aanzien van het criterium onder f, ‘het aantal verzonden berichten’, wijst het College er op dat het aantal verzonden berichten ongetwijfeld lager zou zijn geweest indien geen sprake zou zijn geweest van vertraagd optreden door ACM, zoals hiervoor besproken in 5.3. Het onder g genoemde criterium, ‘de gebruikte methode of middelen (…)’, komt in de motivering van ACM niet duidelijk terug.
Wat betreft het criterium van de opbrengst van de overtreding en het genoten voordeel baseert ACM zich op door [naam 1] overgelegde gegevens. ACM acht het aannemelijk dat de werkelijke inkomsten van [naam 1] hoger zijn geweest, maar biedt daarvoor geen concrete cijfers ter onderbouwing.
Op grond van het voorgaande is het College van oordeel dat de motivering van ACM ten aanzien van deze criteria, zowel individueel als gezien in hun onderlinge samenhang, in het onderhavige geval niet kan leiden tot de kwalificatie ernstige overtreding. In het gegeven dat ACM de opbrengst van de overtreding kwalificeert aan de hand van een, naar haar mening, lage schatting van [naam 1] ziet het College voorts aanleiding om aan het genoten voordeel op zichzelf niet een bijzonder gewicht toe te kennen bij het bepalen van de zwaarte van de overtreding. ACM had derhalve moeten volstaan met een kwalificatie als minder ernstige overtreding, waarvoor een boete kan worden opgelegd van maximaal € 100.000,--. Het College constateert echter dat ACM met het opleggen van de boete van € 90.000,-- deze limiet niet heeft overschreden.
7.3.2Het College volgt [naam 1] niet in haar betoog dat de rechtbank een onjuiste toepassing heeft gegeven van de redelijke termijn. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat [naam 1] aan het uitbrengen van het boeterapport van 7 november 2011 in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat haar een bestuurlijke boete zou worden opgelegd, zodat deze termijn op dat moment is aangevangen en de redelijke termijn doordat de rechtbank op 2 oktober 2014 uitspraak deed met ongeveer 11 maanden is overschreden. Het College volgt de rechtbank in haar oordeel de boete daarom met 10% te verlagen tot € 81.000,--.
7.3.3Naar het oordeel van het College zou de duur van de overtreding en het aantal verzonden berichten geringer zijn geweest indien er geen sprake was geweest van vertraagd optreden van ACM, zoals besproken in 5.3. Een verdere matiging van de boete naar € 75.000,-- is daarom passend en geboden. Verdere matiging is gezien het door [naam 1] genoten voordeel niet aan de orde.
8. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van [naam 1] deels gegrond en deels ongegrond is. Het College vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit en herroept het primaire besluit voor zover deze zien op de kwalificatie van de overtreding als ernstige overtreding en de vaststelling van de hoogte van de boete.
Doende hetgeen de rechtbank had horen te doen, ziet het College aanleiding om zelf te voorzien en merkt de overtreding aan als minder ernstige overtreding. De boete wordt vastgesteld op € 75.000,--.
9. Het College veroordeelt ACM in de door [naam 1] gemaakte proceskosten in verband met het hoger beroep. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).