ECLI:NL:CBB:2017:185

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 mei 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
16/194
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering EIA-verklaring voor zonnepanelen met grootverbruikaansluiting

In deze zaak heeft DVC Holding B.V. beroep ingesteld tegen de weigering van de minister van Economische Zaken om een Energie-investeringsaftrek (EIA) verklaring af te geven voor zonnepanelen. De aanvraag voor de EIA-verklaring werd gedaan op 14 september 2015 voor 2000 zonnepanelen met een gezamenlijk piekvermogen van 0,5 megawatt. De zonnepanelen zouden worden aangesloten op zowel een kleinverbruikersaansluiting als een grootverbruikersaansluiting. De minister heeft de aanvraag geweigerd, omdat de code waaronder de EIA-verklaring was aangevraagd, alleen betrekking heeft op zonnepanelen met een kleinverbruikersaansluiting. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 15 mei 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. Het College oordeelde dat de zonnepanelen moeten worden aangemerkt als zonnepanelen met een grootverbruikersaansluiting, en dat de aanvraag voor de EIA-verklaring daarom terecht is geweigerd. Het College concludeerde dat de regelgeving niet toestaat dat zonnepanelen in beide categorieën kunnen vallen, en dat de zonnepanelen in deze zaak niet voldoen aan de voorwaarden voor de EIA-verklaring. Het beroep van DVC Holding B.V. werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/194
27652

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2017 in de zaak tussen

DVC Holding B.V. te Bennekom (appellante)

(gemachtigden: mr.drs. M van der Kroon en [naam] )
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. C. Cromheecke en ing. W. Brinkman).

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan appellante een verklaring Energie-investeringsaftrek (EIA-verklaring) als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 af te geven voor het bedrijfsmiddel: zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking (code 251102 van de Energielijst 2015).
Bij besluit van 5 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2017. De gemachtigden van partijen zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 14 september 2015 bij verweerder een EIA-verklaring aangevraagd voor de kosten van 1900 (van totaal 2000) zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking. Het gezamenlijk piekvermogen van de zonnepanelen zal circa 0,5 megawatt (MW) bedragen. De zonnepanelen zullen door middel van een intelligente omvormer met twee uitgangen op het elektriciteitsnet worden aangesloten met twee aansluitingen, waarvan één aansluiting op laagspanning met een maximale doorlaatwaarde van 3*80 ampère (A) of minder (de kleinverbruikersaansluiting) naar een melkveehouderij, en één op middenspanning op het openbare elektriciteitsnetwerk met een maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A (de grootverbruikersaansluiting). De omvormer levert eerst maximaal aan de kleinverbruikersaansluiting. Een eventueel overschot aan energie wordt via de grootverbruikersaansluiting op het elektriciteitsnet ingevoed. Beide aansluitingen zullen op verschillende kadastrale percelen worden geplaatst.
1.2.
Appellante betwist niet dat voor de 2000 zonnepanelen met een gezamenlijk piekvermogen van 0,5 MW in ieder geval ook een grootverbruikersaansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A nodig is en dat uitsluitend een kleinverbruikersaansluiting niet volstaat. Ook het College zal hiervan uitgaan.
1.3.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder, samengevat, ten grondslag gelegd dat de code (251102) waaronder appellante de EIA-verklaring heeft aangevraagd alleen ziet op zonnepanelen met een kleinverbruikersaansluiting, terwijl het gemelde bedrijfsmiddel een grootverbruikersaansluiting heeft.
2. Het College overweegt als volgt.
2.1.
Met haar beroepsgrond stelt appellante aan de orde of het door haar gemelde bedrijfsmiddel een Energie-Investering is als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, in samenhang gelezen met artikel 1 onder D.1.1.B.1.a van Bijlage I van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Uitvoeringsregeling), in de ‘Energielijst 2015’ vermeld onder code 251102. In die bepaling en code is opgenomen dat een EIA-verklaring kan worden verleend voor zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking, indien de investering bestaat uit zonnecellen, die zijn aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van 3*80 A of minder.
2.2.
Het geding spitst zich toe op de vraag of deze codeomschrijving de ruimte biedt voor zonnepanelen die zijn aangesloten via zowel een kleinverbruikers- als een grootverbruikersaansluiting.
2.3.
Appellante heeft ter ondersteuning van haar standpunt dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord het volgende aangevoerd. Niet is in geschil dat de zonnepanelen via een kleinverbruikersaansluiting met het elektriciteitsnet zijn verbonden. De omschrijving van code 251102 sluit niet uit dat zonnepanelen ook een grootverbruikersaansluiting hebben. Van cumulatie is geen sprake omdat appellante geen SDE-beschikking (Stimulering Duurzame Energieproductie) heeft aangevraagd. Indien cumulatie moet worden voorkomen dan zou dat bij een aanvraag om een SDE-beschikking naar voren moeten komen. Een belangrijke overweging voor het plaatsen van de installatie is dat de aangesloten melkveehouderij duurzaam kan produceren. Hierop is de omvang van de installatie gebaseerd. Ook in de wintermaanden of op bewolkte dagen zal de installatie vaak voldoende energie leveren om te voorkomen dat de melkveehouderij elektriciteit van het net moet halen. Onder optimale omstandigheden zal het grootste deel van de energie via de grootverbruikersaansluiting aan het elektriciteitsnet worden geleverd. Het zou uiteraard zonde zijn om dat niet te doen.
3.1.
Het College is met verweerder van oordeel dat uit de toelichting op de Wijziging van de Regeling (Staatscourant 2013, nr. 35557), volgt dat ten aanzien van fotovoltaïsche zonnesystemen per 1 januari 2014 een knip is gelegd tussen enerzijds de EIA en anderzijds de SDE om overstimulering van bepaalde investeringen voorkomen. Zonnepanelen met een grootverbruikersaansluiting kunnen in aanmerking komen voor SDE-subsidie en zonnepanelen met een kleinverbruikersaansluiting kunnen in aanmerking komen voor EIA.
3.2.
De regelgeving biedt niet de ruimte dat de zonnepanelen in beide categorieën kunnen vallen en hiermee moet het College de vraag beantwoorden of de in geding zijnde zonnepane-len moeten worden aangemerkt als zonnepanelen met een kleinverbruikersaansluiting, als gesteld door appellante, of met een grootverbruikersaansluiting, als gesteld door verweerder.
3.3.
Voor het antwoord op die vraag is bepalend de minimale doorlaatwaarde van de aansluiting die nodig is om de totale maximale opbrengst van de zonnepanelen op het net in te voeren. De zonnepanelen moeten daarom worden aangemerkt als zonnepanelen met een grootverbruikersaansluiting. Verweerder is er terecht van uitgegaan dat de zonnepanelen niet vallen onder code 251102 van de Energielijst 2015.
3.4.
De beroepsgrond dat de zonnepanelen voldoen aan de omschrijving van code 251102 faalt. Wat appellante verder nog heeft aangevoerd, kan haar gelet op het vorenstaande niet baten en behoeft daarom geen verdere bespreking.
4. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. H.O. Kerkmeester en
mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2017.
R.C. Stam J.W.E. Pinckaers