ECLI:NL:CBB:2017:189

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
16/66
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid College van Beroep voor het Bedrijfsleven inzake schadevergoeding boven €25.000

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, heeft appellant, een niet nader genoemde partij, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft een last onder bestuursdwang die aan appellant was opgelegd wegens overtredingen van de Wet Dieren. Het College heeft op 22 mei 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, die onder zaaknummer 16/66 viel.

De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 18 december 2015, waarin het bezwaar gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar de last onder bestuursdwang werd gehandhaafd. Na herstelmaatregelen door verweerder, werd op 26 april 2016 een kostenbesluit genomen, waarin de kosten van de bestuursdwang werden vastgesteld op € 8.112,36. Appellant maakte bezwaar tegen dit kostenbesluit, dat door verweerder aan het College werd doorgestuurd.

Bij het bestreden besluit van 27 oktober 2016 heeft verweerder het bestuursdwangbesluit en het kostenbesluit herroepen. Het College concludeerde dat er onvoldoende basis was voor het opleggen van de last onder bestuursdwang en dat de gemaakte kosten niet op appellant verhaald konden worden. Tijdens de zitting op 8 mei 2017 was appellant niet aanwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd.

Het College oordeelde dat, ondanks de intrekking van het bestuursdwangbesluit en het kostenbesluit, appellant nog steeds belang had bij de beoordeling van de besluiten, omdat hij schade had geleden. Het College verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 en het kostenbesluit gegrond, vernietigde deze besluiten, maar verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding, omdat het gevraagde bedrag van € 34.580,00 de bevoegdheid van het College overschreed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en verweerder werd opgedragen het griffierecht van € 168,00 aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/66
11351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2015 (bestuursdwangbesluit) heeft verweerder aan appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtredingen van de Wet Dieren.
Bij besluit van 18 december 2015 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, de motivering gewijzigd, maar de last onder bestuursdwang gehandhaafd.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Nadat verweerder zelf herstelmaatregelen heeft laten uitvoeren heeft hij bij besluit van 26 april 2016 (kostenbesluit) de kosten van de bestuursdwang vastgesteld op € 8.112,36.
Het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar is door verweerder aan het College doorgestuurd.
Bij besluit van 27 oktober 2016 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestuursdwangbesluit en het kostenbesluit herroepen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2017. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5:31c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op het kostenbesluit.
2. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bestuursdwangbesluit en het kostenbesluit herroepen. Op basis van het naar aanleiding van de beroepsgronden verrichte onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat er onvoldoende basis is voor het opleggen van de last onder bestuursdwang, en dat deze last daarom ten onrechte is opgelegd en dat de in verband daarmee gemaakte kosten redelijkerwijs niet op appellant verhaald kunnen worden.
3. Uit de bewoordingen van het bestreden besluit 2 leidt het College af dat dit besluit strekt tot intrekking en vervanging van het bestreden besluit 1 en het bij deze beroepsprocedure betrokken kostenbesluit. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
4. Nu verweerder bij het bestreden besluit 2 het bestuursdwangbesluit en het kostenbesluit heeft herroepen heeft appellant onvoldoende belang bij een beoordeling van besluit 2, zodat het College dit besluit verder buiten beschouwing laat.
5. Ondanks dat besluit 1 is ingetrokken en het bestuursdwangbesluit en het kostenbesluit door verweerder zijn herroepen heeft appellant nog wel belang behouden bij een beoordeling van het beroep tegen deze besluiten, nu hij stelt door de besluitvorming schade te hebben geleden.
6. Door de intrekking van besluit 1 en het herroepen van het dwangsombesluit en het kostenbesluit is de onrechtmatigheid van deze besluiten gegeven. Het beroep tegen besluit 1 en het bij het beroep betrokken kostenbesluit is dan ook gegrond. Het College zal deze besluiten daarom vernietigen
7.1
Ter beoordeling staat verder het verzoek van appellante om verweerder te veroordelen in het vergoeden van de door hem geleden schade ten gevolge van het dwangsombesluit en het kostenbesluit, die, zoals hiervoor is vastgesteld, onrechtmatig zijn. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder bij brief van 16 januari 2017 meegedeeld bereid te zijn om de eventueel uit de herroepen besluiten voortvloeiende schade te vergoeden en daarover in overleg met appellant te gaan. Op de zitting heeft verweerder meegedeeld dat hij geprobeerd heeft telefonisch contact op te nemen met appellant, maar dat dat niet is gelukt, en dat appellant ook niet gereageerd heeft op zijn schriftelijke verzoek.
7.2
Op grond van artikel 8:88, eerste lid , onder a, van de Awb is het College bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende leidt ten gevolge van een onrechtmatig besluit. Op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb is het College slechts bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000,00 bedraagt.
7.3
Het College is er aanvankelijk van uit gegaan dat de hoogte van de door appellant ten gevolge van het dwangsombesluit en het kostenbesluit geleden schade € 13.850,00 bedroeg, zijnde de opbrengst van de door verweerder verkochte runderen van appellant. In de week voor de zitting heeft appellant de schade onderbouwd en begroot op een bedrag van € 34.580,00. Nu de gevraagde vergoeding meer dan € 25.000,00 bedraagt, is het College niet bevoegd om het schadevergoedingsverzoek te beoordelen. Het College verklaart zich daarom onbevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding.
6. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 en het kostenbesluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 1 en het kostenbesluit;
  • verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan appellant te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2017.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. M.B. van Zantvoort