ECLI:NL:CBB:2017:258

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
16/837
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van WaarborgHolland als waarborginstelling onder de Waarborgwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in het geschil tussen Edelmetaal Waarborg Nederland B.V. en de minister van Economische Zaken. De zaak betreft de aanwijzing van WaarborgHolland B.V. als waarborginstelling op basis van de Waarborgwet. De minister had op 1 april 2016 WaarborgHolland aangewezen, wat door Edelmetaal Waarborg Nederland B.V. werd betwist. Appellante stelde dat de aanwijzing niet in stand kon blijven, omdat WaarborgHolland niet voldeed aan de wettelijke eisen en dat zij als concurrent geen belanghebbende was. Het College oordeelde echter dat appellante wel degelijk belang had bij de aanwijzing, aangezien zij als concurrent opereert in hetzelfde marktsegment.

De beroepsgronden van appellante werden door het College verworpen. Het College stelde vast dat de aanwijzing van WaarborgHolland niet in strijd was met de Waarborgwet, en dat de minister de aanwijzing terecht had gehandhaafd. De argumenten van appellante dat WaarborgHolland niet over unieke stempelmerken beschikte, werden eveneens afgewezen. Het College concludeerde dat de aanwijzing van WaarborgHolland als waarborginstelling rechtmatig was en dat het beroep van Edelmetaal Waarborg Nederland B.V. ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2017.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: AWB 16/837
31200

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2017 in de zaak tussen

Edelmetaal Waarborg Nederland B.V., te Joure, appellante

(gemachtigde: mr. J.H. van der Meulen),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. D.W.M. Wenders, mr. J.H. Keinemans en J.C. Sterrenburg Msc).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: WaarborgHolland B.V. (WaarborgHolland), te Gouda.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder WaarborgHolland met ingang van 1 april 2016 aangewezen als waarborginstelling als bedoeld in
artikel 7, eerste lid, van de Waarborgwet (Waarborgwet).
Bij besluit van 26 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. WaarborgHolland heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Waarborgwet wijst verweerder een of meer rechtspersonen aan, die tot taak hebben aangeboden werken op hun gehalte aan platina, goud, palladium en zilver te keuren en van stempelmerken te voorzien. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, vindt een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid slechts plaats indien de betrokken rechtspersoon aan de daaraan gestelde wettelijke eisen voldoet, waaronder de eis dat hij in staat dient te zijn de in het eerste lid bedoelde taken naar behoren te vervullen.
1.2
Sinds 1 maart 2002 bestonden er in Nederland twee waarborginstellingen als bedoeld in artikel 7 van de Waarborgwet, namelijk Waarborg Platina Goud en Zilver N.V. (WPGZ) en appellante.
1.3
WPGZ is op 22 maart 2016 failliet verklaard. Direct na het faillissement heeft WaarborgHolland de activa uit de boedel van WPGZ overgenomen met de bedoeling de bedrijfsvoering van WPGZ voort te zetten.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit WaarborgHolland met ingang van
1 april 2016 aangewezen als waarborginstelling. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beroepsgronden op
artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afstuiten, omdat de Waarborgwet niet de belangen van een concurrerende waarborginstelling als appellante beschermt.
3.2
Het standpunt komt er in wezen op neer dat appellante geen belanghebbende zou zijn bij de aanwijzing van WaarborgHolland als waarborginstelling. Het College volgt dit niet, want het miskent dat appellante als concurrent van WaarborgHolland werkzaam is binnen hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied. Appellante heeft aldus een rechtstreeks belang bij die aanwijzing en moet om die reden aangemerkt worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.1
Appellante voert aan dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat
mr. J.H. Keinemans verweerder vertegenwoordigde bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en later tijdens de hoorzitting op 19 juli 2016 als voorzitter van de bezwaarschriftencommissie is opgetreden. Mr. Keinemans heeft tijdens de zitting van
1 juli 2016 het standpunt van verweerder bepleit, zodat geen sprake is geweest van een onafhankelijke beoordeling in bezwaar.
4.2
Deze beroepsgrond faalt. Het College stelt vast dat het horen in overeenstemming met artikel 7:5 van de Awb heeft plaatsgevonden. Evenmin ziet het College in de gegeven omstandigheden aanleiding voor het oordeel dat het in artikel 2:4 van de Awb neergelegde verbod op vooringenomenheid is geschonden.
5.1
Hetgeen appellante verder aanvoert, komt hierop neer dat WaarborgHolland alleen kan voldoen aan de norm van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Waarborgwet dat de rechtspersoon in staat is haar taken naar behoren te vervullen als zij gebruik kan maken van unieke stempelmerken. WaarborgHolland beschikt niet over unieke stempelmerken, nu zij gebruik maakt van stempelmerken die voorheen aan WPGZ waren toegewezen.
5.2
Ook deze beroepsgrond faalt. WaarborgHolland beschikt door de inwerkingtreding van de Regeling van 18 mei 2016, nr. WJZ/16073200, tot wijziging van de Waarborgregeling in verband met de actualisering van de vermelding van de rechtspersoon bij de stempelmerken (Waarborgregeling) ten tijde van het bestreden besluit ook over door verweerder aan haar toegewezen stempelmerken die onderscheidend zijn van de aan appellante toegewezen stempelmerken. Artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Waarborgwet vergt, anders dan appellante betoogt, niet dat WaarborgHolland moet beschikken over nieuw ontwikkelde, niet eerder gebruikte stempelmerken. Het ontbreken van zodanige stempelmerken stond de aanwijzing van WaarborgHolland als waarborginstelling dan ook niet in de weg.
6. Al hetgeen appellante verder naar voren heeft gebracht stuit af op het voorgaande en behoeft om die reden geen bespreking.
7. Het beroep is dan ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. H.A.B. Van Dorst-Tatomir en
mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. L. van Gulick, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2017.
w.g. R.C. Stam w.g. L. van Gulick