In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Economische Zaken en een maatschap die GLB-betalingsrechten en vergroeningsbetalingen heeft aangevraagd. De appellante, vertegenwoordigd door ing. P.J. Houtsma, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris, waarin haar aanvraag voor uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetalingen op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB werd afgewezen. De staatssecretaris had in zijn primaire besluit van 25 juni 2016 en het bestreden besluit van 16 november 2016 gesteld dat er geen sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag van appellante.
De appellante had in haar Gecombineerde opgave 2015 aangegeven dat zij 5% van haar bouwland als ecologisch aandachtsgebied wilde inzetten, maar had niet voldoende oppervlakte opgegeven om aan deze eis te voldoen. Het College oordeelde dat de staatssecretaris bij een summier onderzoek had kunnen vaststellen dat de aanvraag niet logisch was en dat er sprake was van een kennelijke fout. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van appellante werden vergoed tot een bedrag van € 990,00.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor GLB-betalingsrechten en de noodzaak voor bestuursorganen om bij twijfel over de juistheid van een aanvraag nader onderzoek te doen. Het College heeft de staatssecretaris ook opgedragen het betaalde griffierecht van € 334,00 aan appellante te vergoeden.