In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maatschap [naam 1] en [naam 2] en de staatssecretaris van Economische Zaken. Het geschil betreft de toewijzing van betalingsrechten voor 2015 op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Appellante, de maatschap, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris waarin de oppervlakte van twaalf percelen van haar landbouwbedrijf te klein is vastgesteld, wat heeft geleid tot een te lage toewijzing van betalingsrechten.
De appellante heeft in beroep gesteld dat de vastgestelde oppervlakten niet overeenkomen met de werkelijke oppervlakten, zoals vastgesteld door een GPS-meting. Het College heeft vastgesteld dat voor de meeste percelen het verschil in oppervlakte minder dan 2% bedraagt, waardoor de staatssecretaris niet verplicht was om deze oppervlakten opnieuw te beoordelen. Echter, voor twee percelen heeft de staatssecretaris erkend dat de vastgestelde oppervlakten niet correct zijn en heeft hij toegezegd deze opnieuw te beoordelen.
Het College heeft geoordeeld dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Het College heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van het College. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 990,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 juli 2017.