In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de toekenning van betalingsrechten voor een landbouwperceel van appellanten. De appellanten, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben een aanvraag ingediend voor betalingsrechten voor het jaar 2015 op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, dat op 14 april 2016 werd genomen, wees de aanvraag af voor een specifiek perceel, aangeduid als perceel 14, omdat dit perceel op de beheertypenkaart was aangeduid met natuurbeheertype 'Ruigteveld'.
Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bestreden besluit van 24 augustus 2016 verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop hebben appellanten beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 juli 2017 zijn appellanten verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College heeft overwogen dat de afwijzing van de betalingsrechten voor perceel 14 ten onrechte was gebaseerd op artikel 2.10, tweede lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling, dat eerder door het College als onverbindend was verklaard in een andere uitspraak.
Het College heeft geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en heeft het beroep gegrond verklaard. Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellanten, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellanten, vastgesteld op € 990,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.