ECLI:NL:CBB:2017:387

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
16/852
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning betalingsrechten voor landbouwperceel en proceskostenveroordeling

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de toekenning van betalingsrechten voor een landbouwperceel van appellanten. De appellanten, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben een aanvraag ingediend voor betalingsrechten voor het jaar 2015 op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, dat op 14 april 2016 werd genomen, wees de aanvraag af voor een specifiek perceel, aangeduid als perceel 14, omdat dit perceel op de beheertypenkaart was aangeduid met natuurbeheertype 'Ruigteveld'.

Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bestreden besluit van 24 augustus 2016 verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop hebben appellanten beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 juli 2017 zijn appellanten verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College heeft overwogen dat de afwijzing van de betalingsrechten voor perceel 14 ten onrechte was gebaseerd op artikel 2.10, tweede lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling, dat eerder door het College als onverbindend was verklaard in een andere uitspraak.

Het College heeft geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en heeft het beroep gegrond verklaard. Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellanten, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellanten, vastgesteld op € 990,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/852
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2017 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellanten

(gemachtigde: mr. E.T. Stevens),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellanten om toekenning van betalingsrechten voor 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 24 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2017.
Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In geschil is of verweerder ten onrechte voor een perceel van het landbouwbedrijf van appellanten geen betalingsrechten heeft toegekend. Het perceel is in de Gecombineerde Opgave, waarbij appellanten de toekenning van betalingsrechten hebben aangevraagd, aangeduid als perceel 14.
2. Reden voor de uitsluiting, zoals vermeld in het bestreden besluit, is dat het perceel op de beheertypenkaart van het toepasselijke provinciale natuurbeheerplan is aangeduid met natuurbeheertypen 'Ruigteveld' (N12.06). Dit natuurbeheertype is opgenomen in bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling. Op grond van artikel 32, derde lid, onder b, van de Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/1203) in samenhang met artikel 2.10, tweede lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling zijn gronden met deze natuurbeheertypen aangewezen als areaal dat overwegend voor niet landbouwactiviteiten wordt gebruikt.
3. Het College heeft bij uitspraak van 11 juli 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:212) geoordeeld dat artikel 2.10, tweede lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling onverbindend is. Voor de motivering wordt verwezen naar die uitspraak. Dit betekent dat verweerder de afwijzing van betalingsrechten voor perceel 14 ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 2.10, tweede lid onder a, van de Uitvoeringsregeling. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en kan het niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het College vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van appellanten moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Het College stelt hiervoor een termijn van acht weken.
5. Het College veroordeelt verweerder in de door appellanten gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan appellanten te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van
€ 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.
w.g. A. Venekamp w.g. W.M.J.A. Duret