In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had een randvoorwaardenkorting van 3% opgelegd gekregen op zijn aangevraagde GLB-subsidies voor het jaar 2014, omdat hij volgens de staatssecretaris een gewasbeschermingsmiddel niet op de juiste manier had gebruikt. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de staatssecretaris. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij het College.
Tijdens de zitting op 25 augustus 2017, waar de appellant en zijn gemachtigde aanwezig waren, is het onderzoek gevoegd met een andere zaak (16/570). Na de behandeling zijn de zaken gesplitst. Het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de staatssecretaris niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de appellant de hem verweten overtreding heeft begaan. De appellant ontkende dat hij het gewasbeschermingsmiddel op het desbetreffende talud had gebruikt. Het College oordeelde dat de staatssecretaris tekort is geschoten in het bewijs en dat de randvoorwaardenkorting niet terecht was opgelegd.
Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij het heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Tevens is er geen vergoeding voor proceskosten toegekend, maar is de staatssecretaris wel opgedragen het betaalde griffierecht aan de appellant te vergoeden.