In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant, een pootaardappelteler, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris dat maatregelen aanzegde vanwege de aantasting van zijn pootaardappelen door het Meloidogyne fallax, ook wel bekend als het wortelknobbelaaltje. Het primaire besluit, genomen op 9 februari 2016, hield in dat de besmette partij pootaardappelen afgezet moest worden voor industriële verwerking, consumptie of als veevoer binnen Nederland. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 18 mei 2016.
Tijdens de zitting op 25 augustus 2017 heeft de appellant zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij stelde dat de keurmeester onzorgvuldig had gehandeld bij de monstername en dat de communicatie met zijn zoon niet correct was verlopen. De staatssecretaris verdedigde zijn standpunt door te stellen dat de keurmeester volgens de geldende procedures had gehandeld en dat de monstername correct was uitgevoerd. Het College heeft de argumenten van de appellant en de verweerder zorgvuldig afgewogen.
Het College concludeerde dat de maatregelen die waren genomen op basis van de artikelen 3 en 4 van het Besluit bestrijding schadelijke organismen (Bbso) gerechtvaardigd waren, ondanks de bezwaren van de appellant. De appellant had niet voldoende onderbouwd dat de keurmeester onzorgvuldig had gehandeld of dat de genomen maatregelen niet in overeenstemming waren met de wetgeving. Het verzoek om schadevergoeding van de appellant werd afgewezen, omdat het College oordeelde dat het bestreden besluit niet onrechtmatig was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.