Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2018 in de zaak tussen
[naam 1] U.A. i.o., te [plaats] , appellante,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
6 mei 2016 heeft ingediend. Het College is van oordeel dat dit verzoek te laat is ingediend. Uit artikel 4, eerste lid, van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 72, eerste lid, tweede alinea, van de Integrale-GMO-verordening, en de afschaffing van de melkquotaregeling met ingang van 1 april 2015 volgt immers dat dit verzoek vóór 1 april 2015 moest zijn ingediend. Dat, zoals appellante heeft aangevoerd, verweerder haar naar aanleiding van haar e-mail van 15 februari 2015 geen formulier heeft toegezonden, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat appellante uit anderen hoofde op 31 maart 2015 al de beschikking had over een dergelijk formulier. Dat appellante met de aanvraag heeft gewacht tot na de uitspraak van het College van 14 april 2016, komt voor haar eigen rekening en risico en leidt dus evenmin tot een ander oordeel. Het betoog dat de afwijzing van haar verzoek om reactivering van het quotum appellante in haar eigendomsrechten aantast en aldus in strijd komt met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, miskent dat het quotum waarvan appellante reactivering verzoekt haar reeds was ontnomen. Voor het overige mist het beroep op de schending van deze verdragsbepaling iedere onderbouwing.