ECLI:NL:CBB:2018:110

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
16/1212
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot reactivering van vervallen melkquotum afgewezen wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante, [naam 1] U.A. i.o., en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante had verzocht om de reactivering van een vervallen melkquotum, dat per 1 april 2014 aan de nationale reserve was toegevoegd. Het verzoek om reactivering werd echter pas op 6 mei 2016 ingediend, wat ruim na de deadline van 31 maart 2015 was. De minister had eerder, op 2 juni 2016, het verzoek afgewezen en dit werd in een daaropvolgend besluit op 31 oktober 2016 bevestigd. Appellante stelde beroep in tegen dit laatste besluit.

Tijdens de zitting op 11 december 2017 werd het standpunt van appellante toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat een e-mail van 15 februari 2015 als een verzoek om reactivering moest worden beschouwd. Het College oordeelde echter dat deze e-mail niet voldeed aan de vereisten van een aanvraag zoals gedefinieerd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De e-mail was te onduidelijk en had een voorwaardelijk karakter, waardoor het College concludeerde dat het verzoek om reactivering pas op 6 mei 2016 was ingediend en dus te laat was.

Het College benadrukte dat de indiening van het verzoek vóór 1 april 2015 had moeten plaatsvinden, en dat de afwijzing van het verzoek niet in strijd was met de eigendomsrechten van appellante, aangezien het quotum al was ontnomen. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 maart 2018.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1212
10830

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2018 in de zaak tussen

[naam 1] U.A. i.o., te [plaats] , appellante,

(gemachtigde: mr. W.M.J. Saes)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. J.T. Bonhof).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellante om reactivering van vervallen quotum afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voorts is namens appellante verschenen [naam 2] .

Overwegingen

1. Het melkquotum van appellante is met ingang van 1 april 2014 komen te vervallen aan de nationale reserve. Appellante heeft verzocht om reactivering van het vervallen quotum met ingang van de heffingsperiode 2014/2015. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen, omdat het verzoek pas op 6 mei 2016 en dus ruim na afloop van de heffingsperiode 2014/2015, dat is 31 maart 2015, is ingediend. Bovendien is het verzoek ingediend na de intrekking van de melkquoteringsregeling.
2. Op 15 februari 2015 zond appellante aan verweerder een e-mailbericht met als onderwerp “heractivatie quotum”, dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“Voor zover het noodzakelijk is een verzoek tot heractivatie van het gehele melkquotum te doen voor 15 februari 2015 doe ik dat – ter bewaking van de tijdigheid – voor leverancier [naam 1] . Welke relatienummer 203572801 heeft en aan mij te kennen heeft gegeven niet te beschikken over formulieren ter heractivatie. Mag ik u verzoeken een dergelijk formulier ter heractivatie per ommegaande te sturen aan eerder bedoelde producent.”
3. Appellante heeft aangevoerd dat zij met de e-mail van 15 februari 2015 reeds verzocht om reactivering van het vervallen quotum.
4.1.1
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4.1.2
Artikel 4:1 van de Awb bepaalt dat de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
4.1.3
Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, van de Awb kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
4.1.4
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling superheffing 2008 (Regeling) kunnen de op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling aan de reserve toegevoegde quota opnieuw door de minister aan de natuurlijke of rechtspersoon worden toegewezen overeenkomstig het bepaalde in artikel 72, eerste lid, tweede alinea, van Verordening 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening).
4.1.5
Artikel 72, eerste lid, tweede alinea, van de Integrale-GMO-verordening bepaalde – kort gezegd – dat, indien de persoon wiens quotum vanwege inactiviteit aan de nationale reserve was toegevoegd, uiterlijk aan het einde van het tweede tijdvak van twaalf maanden na de ontneming van zijn individuele quotum opnieuw een producent wordt, het individuele quotum dat hem was ontnomen, hem uiterlijk op 1 april na de datum waarop hij hierom verzoekt, geheel of gedeeltelijk opnieuw wordt toegewezen.
4.2
Het College is van oordeel dat de e-mail van 15 februari 2015 geen verzoek behelst een besluit te nemen en om die reden geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. In deze e-mail geeft appellante niet ondubbelzinnig te kennen dat zij beoogt een verzoek om reactivering van het vervallen quotum in te dienen. De tekst van de e-mail is te onbepaald, draagt een voorwaardelijk karakter en maakt de indruk dat het gaat om een verzoek om toezending van een formulier als opmaat om daarmee een verzoek om reactivering van het quotum te kunnen indienen. Een en ander wordt bevestigd door de brief van appellante van 6 mei 2016, waaruit naar voren komt dat zij, zoals zij ter zitting van het College ook heeft erkend, bewust heeft gewacht met het doen van het verzoek om reactivering van het quotum nadat met de uitspraak van het College van 14 april 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:92) duidelijk was geworden dat haar quotum aan de nationale reserve was vervallen. Hetgeen appellante in dit verband over de controle van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft aangevoerd, maakt niet dat de e-mail van 15 februari 2015 desondanks moet worden aangemerkt als een aanvraag als hiervoor bedoeld. Hiermee kan en zal het College in het midden laten of verweerder kenbaar heeft gemaakt dat de elektronische weg openstaat voor een verzoek om reactivering van het quotum.
4.3
Hieruit volgt dat op 15 februari 2015 geen verzoek om reactivering van het quotum is ingediend en verweerder terecht ervan is uitgegaan dat appellante dit verzoek eerst op
6 mei 2016 heeft ingediend. Het College is van oordeel dat dit verzoek te laat is ingediend. Uit artikel 4, eerste lid, van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 72, eerste lid, tweede alinea, van de Integrale-GMO-verordening, en de afschaffing van de melkquotaregeling met ingang van 1 april 2015 volgt immers dat dit verzoek vóór 1 april 2015 moest zijn ingediend. Dat, zoals appellante heeft aangevoerd, verweerder haar naar aanleiding van haar e-mail van 15 februari 2015 geen formulier heeft toegezonden, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat appellante uit anderen hoofde op 31 maart 2015 al de beschikking had over een dergelijk formulier. Dat appellante met de aanvraag heeft gewacht tot na de uitspraak van het College van 14 april 2016, komt voor haar eigen rekening en risico en leidt dus evenmin tot een ander oordeel. Het betoog dat de afwijzing van haar verzoek om reactivering van het quotum appellante in haar eigendomsrechten aantast en aldus in strijd komt met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, miskent dat het quotum waarvan appellante reactivering verzoekt haar reeds was ontnomen. Voor het overige mist het beroep op de schending van deze verdragsbepaling iedere onderbouwing.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. R.C. Stam en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2018.
w.g. A. Venekamp w.g. C.M. Leliveld