Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 4 september 2018 in de zaak tussen
DSW, appellanten, hierna: de zorgverzekeraars,
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster,
Stichting Centrum ’45, hierna: Centrum ’45, te Oegstgeest,
Procesverloop
Overwegingen
Op de zorg die Centrum ’45 levert is de tariefbeschikking 2017 van toepassing.
Naarmate de verzorgingsgraad intensiever wordt, is uitgegaan van meer inzet van Verzorgend Opvoedkundig en Verplegend (vov)-personeel, van maximaal 0,3 netto fte per bed/plaats (A) tot en met 1,3 (E) en 2,0 (H). Bij verzorgingsgraden A en B wordt ervan uitgegaan dat de patiënt in het kader van het behandelplan regelmatig enkele dagen naar huis gaat en dan geen gebruik maakt van de verblijfsfaciliteiten, terwijl vanaf C er van wordt uitgegaan dat de patiënt in de kliniek verblijft. Bij A tot en met C verblijft de patiënt hoofdzakelijk in een open setting, terwijl vanaf D voornamelijk sprake is van een gesloten setting.
- De verblijfszorg is bedoeld voor ggz-patiënten met een gemiddelde verstoring in het psychiatrisch ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), waardoor er een noodzaak tot opname is om de geneeskundige zorg te leveren. Vov-personeel is direct beschikbaar. De nadruk ligt op het aanbieden van oplossingen. Wat betreft de zelfstandigheid is er wisselende begeleiding op aanvraag/behoefte noodzakelijk. De zelfredzaamheid van de patiënten is wisselend. Wat betreft de ADL/BDL zijn begeleidende zorg en structureel toezicht noodzakelijk.
- De inzet vov-personeel is doorgaans meer dan 0,7 netto fte tot en met 1,0 netto fte per bed/plaats ingezet.
- Bedbezetting: het merendeel van de patiënten verblijft doorgaans doordeweeks dan wel in het weekend in de kliniek.
- Toezicht en beveiliging: vrijheid beperkende maatregelen zijn op een groot gedeelte van de patiënten van toepassing. De patiënten verblijven voornamelijk in een gesloten setting die gemiddeld tot intensieve bescherming biedt.
- De huisvesting is in belangrijke mate een gesloten setting met geringe aanpassingen. Voor mobiliteit geldt een algemene toeslag voor rolstoelgebruik.
Oorlog gerelateerd psychotrauma” met als prestatieomschrijving:
“Deze toeslag is bedoeld voor ggz-patiënten met een ernstige verstoring in het psychiatrisch ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), veroorzaakt door oorlog, vervolging en geweld, waardoor er een noodzaak tot opname is om geneeskundige zorg te verlenen”. Daartegen is het huidige beroep van de zorgverzekeraars gericht.
In haar bezwaarschrift dat tot het bestreden besluit heeft geleid heeft Centrum ’45 aangevoerd dat de tarieven voor de deelprestatie verblijf ruim 33% te laag waren vastgesteld doordat onvoldoende rekening was gehouden met het hoge percentage afwezigheidsdagen dat deel uitmaakt van de door haar aan oorlogsslachtoffers verleende zorg. Centrum ’45 heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat Centrum ’45 als een “last resort” voor psychotraumatologie geldt. Een opname duurt in de regel meerdere maanden. Daarbij verblijven de patiënten in principe niet de hele week in de instelling, maar gemiddeld slechts vierenhalve dag per week. In de weekenden en tijdens feest- en vakantiedagen gaan de patiënten naar huis, waar zij hetgeen zij in de kliniek hebben geleerd in de praktijk kunnen brengen binnen het gezin of de familie. Deze oefenvorm is onderdeel van de behandeling. Tevoren wordt een plan voor de thuis door te brengen tijd gemaakt en na terugkeer in de kliniek wordt besproken hoe het de patiënt is vergaan. Die terugkoppeling wordt vervolgens meegenomen in de verdere behandeling. Volgens Centrum ’45 vormen deze afwezigheidsdagen een essentieel onderdeel van de behandeling. Deze behandelwijze draagt namelijk ertoe bij dat patiënten tijdens hun verblijf in de kliniek geactiveerd blijven en in staat worden gesteld om zo spoedig mogelijk weer thuis te verblijven en de rest van hun behandeling ambulant te doen. Volgens Centrum ’45 zijn de afwezigheidsdagen geen dagen waarop de behandeling daadwerkelijk ophoudt: het is altijd mogelijk dat patiënten op die dagen een beroep doen op Centrum ’45 of vroegtijdig naar de kliniek terugkeren wanneer het thuis niet gaat. Aan de afwezigheidsdagen zijn dan ook kosten verbonden: naast de vaste lasten, die gewoon doorlopen, zijn dat de kosten verbonden aan het paraat hebben van een achterwacht tijdens de weekenden, bestaande uit (in ieder geval) een verpleegkundige en een medisch specialist. Nu de afwezigheidsdagen in de nieuwe DBC-systematiek niet langer declarabel zijn, met uitzondering van enkele ZZP’s voor kinderen en jeugdigen, kan Centrum ’45 dat vrijwel alleen meerderjarige patiënten heeft, die dagen niet declareren.
(€ 41,73) samen dekking geven aan de totale kosten per verblijfsdag (€ 305,30). Dit betekent volgens verweerster dat wanneer het reguliere tarief wordt gewijzigd, ook de hoogte van de toeslag wordt gewijzigd en wel zodanig dat het tarief en de toeslag samen steeds (precies) dekking zullen geven aan de totale kosten van Centrum ’45 voor verblijfsprestatie D. In die zin raakt de onderhavige procedure over de toeslag voor Centrum ’45 de overige procedures niet. Verweerster meent dan ook dat zij met de besluitvorming over de toeslag niet heeft hoeven te wachten totdat een oplossing is gevonden voor of een nieuw besluit is genomen over de reguliere tarieven voor (onder meer) 2017 naar aanleiding van de uitspraak van het College van 21 december 2017. Volgens verweerster was het niet gewenst om Centrum ’45 nog langer in onzekerheid te laten.
.In de omschrijving van de verzorgingsgraden in de beleidsregel is voor de mate van stoornis evenwel de term “ernstig” niet gebruikt. Na “gemiddeld” (D) volgt vanaf E de term “intensief”. Aangenomen dat met “ernstig” bedoeld is dat de patiënten in kwestie een mate van verstoring van het psychiatrisch ziektebeeld hebben die de mate van verstoring waarop verzorgingsgraad D ziet te boven gaat, roept dat de vraag op waarom zij dan niet voor een hogere verzorgingsgraad met een hoger tarief in aanmerking komen. In die hogere tarieven is immers ook voorzien in inzet van meer vov-personeel, wat één van de redenen is die Centrum ’45 heeft genoemd als kostenverhogende factor. Die vraag is ook ter zitting onbeantwoord gebleven. Voor zover dat te maken heeft met de wijze waarop de bedden/plaatsen in het kader van de specifieke behandeling van deze patiënten worden gebruikt, merkt het College op dat weliswaar de patiënten in de weekeinden naar huis gaan, zoals voorzien bij de verzorgingsgraden A en B, maar dat die plaatsen én personeel wel op afroep beschikbaar blijven als het medisch noodzakelijk is dat de patiënt direct terugkeert naar de kliniek. In die zin kan betwijfeld worden of de patiënten tijdens verblijf buiten de kliniek geen gebruik maken van de verblijfsfaciliteiten zoals in de beleidsregel bij verzorgingsgraden A en B is omschreven. Tegelijkertijd lijkt geen sprake te zijn van een overwegend gesloten setting of van vrijheid benemende maatregelen. Voor zover de zorgverzekeraars betwisten dat het medisch noodzakelijk is dat de patiënten gedurende de klinische behandeling in de weekeinden buiten de kliniek verblijven, faalt deze stelling nu zij deze niet hebben beargumenteerd, laat staan onderbouwd. Het College sluit niet uit dat inderdaad sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van een categorie patiënten waarmee geen rekening is gehouden bij de omschrijving van de verzorgingsgraden A tot en met H in de beleidsregel, waardoor zij niet in één van deze verzorgingsgraden indeelbaar zijn. Als daardoor zorgaanbieders voor deze patiënten de deelprestatie verblijf niet redelijkerwijs kostendekkend kunnen aanbieden, en daardoor onevenredig financieel nadeel lijden, kan, mogelijk vooruitlopend op een aanpassing van de beleidsregel, met toepassing van artikel 4:84 van de Awb een aparte prestatie en een apart tarief worden vastgesteld. Voorshands is dat echter onvoldoende gemotiveerd.
Het College zal vervolgens de zorgverzekeraars en Centrum ’45 in de gelegenheid stellen om binnen vier weken schriftelijk hun zienswijze te geven over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
Beslissing
- ten aanzien van de voor het jaar 2017 toegekende toeslag: draagt verweerster op binnen acht weken na de dag van verzending van deze tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen, dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.