In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 9 oktober 2018, geregistreerd onder de zaaknummers 17/726 en 17/911, staat de toewijzing en uitbetaling van betalingsrechten centraal. Appellante, een vennootschap onder firma, had aanvragen ingediend voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor het jaar 2015, maar deze aanvragen werden door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit afgewezen. De minister had bij eerdere besluiten de aanvragen gedeeltelijk gegrond verklaard, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde oppervlakte van de percelen die zij had opgegeven.
De zaak betreft de beoordeling van de subsidiabiliteit van de opgegeven percelen, waarbij verweerder had vastgesteld dat delen van de percelen niet als landbouwareaal konden worden aangemerkt. Dit oordeel was gebaseerd op luchtfoto's en eerdere meetresultaten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Appellante voerde aan dat de percelen wel degelijk aan de voorwaarden voor subsidiabele landbouwgrond voldeden, maar het College oordeelde dat de door verweerder afgekeurde delen terecht niet als subsidiabel konden worden aangemerkt.
Daarnaast betwistte appellante de opgelegde korting op de basisbetaling, verwijzend naar een brief van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland die volgens haar een gerechtvaardigd vertrouwen wekte. Het College oordeelde echter dat de brief niet de implicatie had dat er geen kortingen zouden worden toegepast bij te veel opgegeven grond. Uiteindelijk verklaarde het College de beroepen ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.