5.2Verweerder heeft toegelicht dat in de Gedelegeerde Verordening 2016/1393 is opgenomen dat deze verordening – en dus ook artikel 19bis – van toepassing is op steunaanvragen betreffende de aanvraagjaren of premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2016. De Europese Commissie heeft echter aangegeven dat op basis van het Europees beginsel van retroactieve toepassing van de lichtste straf, neergelegd in artikel 2, tweede lid van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, in dit geval de minder strenge bepalingen met terugwerkende kracht dienen te worden toegepast op in ieder geval een tweetal situaties:
- alle aanvragen betreffende aanvraagjaren of premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2015, waarop nog een primair besluit of beslissing op bezwaar moet worden genomen op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, alsmede
- nieuwe beslissingen ten aanzien van eerdere jaren die worden genomen na inwerkingtreding van deze verordening.
Om die reden heeft verweerder in dit geval artikel 19bis van Verordening 640/2014, de minder strenge bepaling, met terugwerkende kracht van toepassing geacht op de aanvraag van appellant voor het jaar 2015.
6. Vast staat dat appellant in de Gecombineerde opgave 10 percelen heeft opgegeven die niet voor subsidieverlening in aanmerking komen omdat deze niet tot zijn bedrijf behoren. De percelen zijn eveneens door een andere landbouwer opgegeven.
Gelet op het bepaalde in artikel 13 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014) en artikel 4.2 van de Uitvoeringsregeling konden wijzigingen in de Gecombineerde opgave uiterlijk op 15 juni 2015 worden ingediend.
Het College is van oordeel dat appellant zich niet met succes kan beroepen op artikel 15 van Verordening 640/2014. In artikel 15 van Verordening 640/2014 is het volgende bepaald:
“Uitzonderingen op de toepassing van administratieve sancties
1. De in het onderhavige hoofdstuk bedoelde administratieve sancties zijn niet van toepassing op het gedeelte van de steunaanvraag of de betalingsaanvraag waarvoor de begunstigde de bevoegde autoriteit schriftelijk meedeelt dat de steunaanvraag of de betalingsaanvraag onjuist is of onjuist is geworden sinds de indiening ervan, tenzij de begunstigde op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten, of de autoriteit de begunstigde reeds van een niet-naleving in de steunaanvraag of betalingsaanvraag in kennis heeft gesteld.
2. De in lid 1 bedoelde mededeling van de begunstigde heeft tot gevolg dat de steunaanvraag of de betalingsaanvraag wordt aangepast aan de feitelijke situatie.”
Nadat appellant op 31 augustus 2015 in kennis was gesteld van de betreffende onregelmatigheid in de aanvraag was het niet meer mogelijk de aanvraag te wijzigen. Dat appellant de percelen op advies van zijn advocaat heeft opgegeven doet niet af aan de juistheid van het oordeel dat er sprake is van een onregelmatigheid in de aanvraag.
7 Voor zover appellant heeft willen betogen dat sprake is van overmacht en de korting daarom op grond van artikel 77, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013) achterwege zou moeten blijven, kan dit niet slagen. Van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden is hier geen sprake. Een juridisch geschil over een samenwerkingsovereenkomst is niet aan te merken als een abnormale en onvoorziene omstandigheid die de aanvrager niet kent en waarvan de gevolgen ondanks alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. De omstandigheid dat appellant heeft gehandeld conform het advies van zijn advocaat wijst er veeleer op dat appellant deze percelen bewust heeft opgegeven en daarmee de kans op een dubbelclaim heeft aanvaard. Daar komt bij dat appellant niet overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van Verordening 640/2014 een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, samen met de desbetreffende bewijzen binnen vijftien werkdagen vanaf de dag waarop dit voor appellant mogelijk was schriftelijk aan verweerder heeft gemeld. Het betoog faalt.
8. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet. Aan een aan de leden van de [naam 4] gerichte brief van verweerder van 7 april 2015 heeft appellant niet het gerechtvaardigde vertrouwen mogen ontlenen dat voor het jaar 2015 in geval van te veel opgegeven subsidiabele landbouwgrond niet zou worden gekort. Deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Wat is de consequentie indien een landbouwer in 2015 te veel grond opgeeft voor het verkrijgen en benutten van de nieuwe betalingsrechten?
(…)
Antwoord
Een landbouwer moet zo precies mogelijk aangeven voor welke grond hij om uitbetaling van betalingsrechten vraagt. Er worden momenteel geen sancties voorzien vanwege teveel opgegeven grond.”.
De inhoud van dit antwoord geldt blijkens de gebruikte bewoordingen niet voor onbepaalde tijd en sluit dus niet uit dat op een later moment wordt beslist dat sancties wél aan de orde zijn als de landbouwer een te hoge areaalaangifte heeft gedaan. Van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging is geen sprake.
9. Het betoog van appellant dat hij in zijn belang wordt geschaad door de als gevolg van de onverwachte en niet vooraf aangekondigde koerswijziging van verweerder opgelegde administratieve sanctie in de vorm van een korting op de basisbetaling, slaagt niet. De door verweerder toegepaste korting volgt uit artikel 19bis van Verordening 640/2014 en is het gevolg van een overdeclaratie aan de zijde van appellant. Verweerder was gehouden deze korting toe te passen. Hierbij is geen ruimte gelaten voor een belangenafweging.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht aan appellant een korting opgelegd wegens overdeclaratie.