In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap van landbouwers en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een randvoorwaardenkorting van 3% die was toegepast op de rechtstreekse betalingen voor het jaar 2016, omdat zij niet had voldaan aan de verplichting om direct aansluitend na de teelt van maïs op zandgrond een vanggewas te zaaien. De minister had in zijn primaire besluit van 2 maart 2017 vastgesteld dat de appellante deze verplichting niet was nagekomen, wat werd bevestigd in het bestreden besluit van 20 juli 2017. Tijdens de zitting op 1 oktober 2018 werd duidelijk dat de maïs op 29 september 2016 was geoogst, maar dat er op het moment van controle op 8 oktober 2016 nog geen vanggewas was ingezaaid. De appellante voerde aan dat de periode van twaalf dagen tussen het oogsten en het inzaaien binnen de term 'direct aansluitend' viel, maar het College oordeelde dat deze termijn niet voldoende was en dat de appellante de randvoorwaarde niet had nageleefd. Het College benadrukte dat het aan de landbouwer is om zich op de hoogte te stellen van de regels en dat de minister bevoegd was om de korting toe te passen. De beroepsgronden van de appellante werden ongegrond verklaard, en het beroep werd afgewezen zonder proceskostenveroordeling.