In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarbij hem kosten in rekening waren gebracht voor bestuursdwang ter voorkoming van herhaling van overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). De appellant had eerder een last onder bestuursdwang opgelegd gekregen en was het niet eens met de hoogte van de kosten die aan hem waren doorberekend. Het College heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in een eerder besluit, dat op 6 april 2016 was genomen, het bezwaar van de appellant gedeeltelijk gegrond had verklaard, maar dat de motivering van de staatssecretaris in het wijzigingsbesluit niet voldeed aan de eisen van de wet. Het College heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de appellant niet had voldaan aan de opgelegde maatregel en dat de kosten van de bestuursdwang niet ten laste van de appellant mochten komen. Het beroep van de appellant is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en het kostenbesluit is herroepen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500,-- aan de appellant wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellant, vastgesteld op € 1.252,50.