1.9Omdat appellante zelf primair het standpunt inneemt dat zij in het geheel geen certificaat nodig had bij invoer van deze goederen is de bezwaarprocedure voortgezet. Daarbij ging het dan om de vraag of het primaire besluit onrechtmatig was, in welk geval verweerder aan appellante een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase zou moeten toekennen. Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Verweerder heeft zijn standpunt dat bij de invoer van de schedels en hoorns een veterinair certificaat is vereist, gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de producten van appellante producten zijn als bedoeld in bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 5, punt 2 van Verordening 142/2011. Uit bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 1, tabel 2, rij 6, kolom 5 en onder a volgt dat voor jachttrofeeën als bedoeld in afdeling 5, punt 2 het certificaat vereist is zoals genoemd in bijlage XV, hoofdstuk 6 (A). Het verzoek om proceskostenvergoeding heeft verweerder dan ook afgewezen omdat primair besluit I niet is herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid, aangezien eerst met het door appellante in bezwaar overgelegde document van 27 september 2016 voldoende aannemelijk is gemaakt dat het door appellante overgelegde gezondheidscertificaat is ondertekend door een daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria, namens een andere daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria.
2. Appellante stelt zich in beroep primair op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat voor de zending een gezondheidscertificaat is vereist als bedoeld in bijlage XV, hoofdstuk 6 (A). Daartoe voert appellante aan dat de in geding zijnde producten jachttrofeeën of preparaten zijn in de zin van bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 5, punt 1, van Verordening 142/2011, waarvoor geen gezondheidscertificaat is vereist. Deze producten voldoen volgens appellante aan bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder B en onder C, punt 1, sub b van Verordening 142/2011. Gelet hierop heeft verweerder de toelating van deze producten ten onrechte geweigerd op de grond dat geen (rechtsgeldig) gezondheidscertificaat is overgelegd. Subsidiair voert appellante aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een gezondheidscertificaat is vereist. Hiertoe verwijst appellante naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 1 november 2016 dat onvoldoende duidelijk is of het door verweerder bij het primaire besluit ingenomen standpunt over het moeten overleggen van een gezondheidscertificaat al dan niet juist is en dat verweerder zijn standpunt ter zake in de beslissing op bezwaar nader zal moeten motiveren. Appellante voert ten slotte aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat pas na het in de procedure ingebrachte document van 27 september 2016 de zending voldeed aan de vereisten van wet en regelgeving. Daartoe voert appellante aan dat het gezondheidscertificaat uit Nigeria, ook zonder de laatste toevoeging, voldoende was om de zending direct in Nederland toe te laten. Dit geldt volgens appellante des te meer nu zij op
1 september 2016 reeds kenbaar heeft gemaakt dat dierenarts dr. [naam 5] iemand heeft gemachtigd om voor hem te tekenen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de primaire besluiten rechtmatig zijn. Daartoe voert verweerder aan dat bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 5, punt 2 van Verordening 142/2011 op de producten van appellante van toepassing is en ingevolge deze bepaling de producten uit een derde land mogen worden ingevoerd wanneer wordt voldaan aan de voorschriften van bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder punt C, punt 1, onder a, en punt 2, onder a, i, ii en iii, en b, onder i en ii, van Verordening 142/2011. Ingevolge artikel 31 van Verordening 142/2011 moeten zendingen van dierlijke bijproducten, zoals die van appellante, bedoeld voor invoer in of doorvoer door de Unie vergezeld gaan van gezondheidscertificaten en verklaringen volgens de modellen in bijlage XV van deze verordening. In bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 1, wordt in tabel 2, onder nummer 6, bepaald dat jachttrofeeën en andere preparaten moeten voldoen aan de eisen in afdeling 5 van deze verordening en dat voor jachttrofeeën en andere preparaten, zoals bedoeld in afdeling 5, punt 2 en afkomstig uit alle derde landen, een certificaat nodig is zoals aangegeven in bijlage XV, hoofdstuk 6 (A). Laatstgenoemde bijlage betreft het Gezondheidscertificaat voor behandelde jachttrofeeën en andere preparaten van vogels en hoefdieren, die uitsluitend uit beenderen, hoorns, klauwen, geweien, tanden of huiden bestaan, bestemd voor verzending naar of doorvoer door de Europese Unie. Appellante heeft het in de regelgeving voorgeschreven gezondheidscertificaat niet gebruikt. Volgens verweerder heeft appellante pas in bezwaar middels het “official veterinarian statement” van 27 september 2016 aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat het formulier door dan wel namens de daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria is ondertekend.
4. Ter beantwoording staat de vraag of appellante in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar. In dit kader staat ter beoordeling of het betoog van appellante dat het primaire besluit I is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, juist is. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden (primaire) besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
5. In geschil is derhalve vooreerst of verweerder bij het bestreden besluit zich overeenkomstig artikel 3.2.2.3, eerste lid, van de Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten, dat stelt dat ingeval op grond van een communautaire maatregel is vereist dat het product vergezeld gaat van een veterinair certificaat of een gelijksoortig document, dit certificaat, onderscheidenlijk document, bij aankomst op de grensinspectiepost aan de keuringsdierenarts wordt overgelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij de invoer van de in geding zijnde producten een gezondheidscertificaat is vereist als bedoeld in hoofdstuk 6(A) van bijlage XV van Verordening 142/2011.