In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en een appellant die een aanvraag had ingediend voor GLB-inkomenssteun voor jonge landbouwers. De appellant had eerder een onderneming opgericht, maar stelde dat zijn activiteiten hobbymatig waren en dat hij daarom in aanmerking kwam voor de steun. De minister had echter geoordeeld dat de appellant niet als jonge landbouwer kon worden aangemerkt, omdat hij vóór 1 januari 2010 al een landbouwbedrijf had opgericht.
Het College heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de steun. De appellant had betwist dat zijn activiteiten als landbouwbedrijf konden worden gekwalificeerd en het College oordeelde dat de minister nader onderzoek had moeten doen naar de aard van de activiteiten van de appellant. Het College heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel. De minister is opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van het College.
Daarnaast heeft het College de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn vastgesteld op € 1002,-. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was aanwezig bij de uitspraak.