In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 19 maart 2019, zijn de beroepen van appellante, een maatschap, gegrond verklaard. De zaak betreft de toewijzing van betalingsrechten op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Appellante had in haar Gecombineerde opgave voor het jaar 2015 betalingsrechten aangevraagd voor 52 percelen, maar de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) concludeerde dat niet alle percelen op de peildatum van 15 mei 2015 in gebruik waren. De verweerder had in eerdere besluiten de betalingsrechten toegewezen, maar deze herroepen na bezwaar van appellante. Het College oordeelde dat de afkeuring van bepaalde percelen niet voldoende was onderbouwd, met name perceel 37, en dat appellante niet had aangetoond dat zij de percelen 33, 35, 42, 43, 86, 88, 89, 90, 91 en 95 op de peildatum in beheer had. De besluiten van de verweerder zijn vernietigd en er is een termijn van acht weken gesteld voor het nemen van nieuwe besluiten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij het aantonen van het gebruik van landbouwpercelen en de voorwaarden voor subsidiabiliteit.