Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2019 in de zaken tussen
maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Overwegingen
,waarbij verweerder heeft afgezien van een inhoudelijke beoordeling omdat deze binnen de 2 % marge vallen, overweegt het College als volgt. Zoals uit de uitspraak van 23 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:161) blijkt, wordt de 2 % marge van artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014) uitsluitend toegepast op het niveau van het referentieperceel. Concreet betekent dit dat de 2% marge door verweerder wordt gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of de (buiten)grenzen van het referentieperceel – nadat de landbouwer zijn regelingsperce(e)l(en) heeft ingetekend bij het indienen van zijn Gecombineerde opgave – moeten worden aangepast. Deze beoordeling vindt dus plaats vóórdat verweerder de oppervlakte van het regelingsperceel vaststelt. Voor de berekening van de 2% marge wordt derhalve niet uitgegaan van het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte van het regelingsperceel. Daarmee heeft verweerder afstand genomen van het eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de toepassing van de 2 % marge voor het jaar 2015. In de motivering van het bestreden besluit 3a heeft verweerder toegevoegd dat de percelen 10, 1, 5, 21, 37, 40, 41, 48, 50, 70, 72, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 82 en 106 van het jaar 2016 met één of meer andere gewaspercelen in één of meer referentiepercelen liggen en verwijst naar een berekening in de bijlage. Gebleken is dat deze bijlage slechts de uitkomst van deze berekening bevat en niet de berekening zelf. Verweerder heeft verder de ligging van de percelen 2, 15, 36, 54, 56 en 64 in het midden gelaten. Met deze stand van zaken kan het College niet nagaan of in het geval van appellante het referentieperceel en het regelingsperceel samen vallen of niet en of de gronden van appellante aanleiding zouden hebben gegeven het referentieperceel wel of niet aan te passen. Dit betekent dat het College niet kan toetsen of verweerder een juiste toepassing heeft gegeven aan de 2 % marge
.Dit betekent dat het beroep gericht tegen de bestreden besluiten voor zover dat ziet op deze percelen gegrond is. Het College zal de bestreden besluiten 1a, 1b, 3a en 3b ten aanzien van de percelen 13, 47, 56, 104 en 115 (2015) en 1, 2, 5, 15, 21, 36, 37, 40, 41, 48, 50, 54, 56, 64, 70, 72, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 82 en 106 (2016)
,dan ook vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb (het zorgvuldigheidsbeginsel) en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb (het motiveringsbeginsel). Het College draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen binnen zes weken na deze uitspraak met inachtneming van wat hierna wordt overwogen ten aanzien van de overige percelen die nog in geschil zijn.
Beslissing
- verklaart het beroep in de zaak 17/195 tegen het bestreden besluit 1a en wijzigingsbesluit 1b gegrond ten aanzien van de percelen 13, 47, 56, 104 en 115;
- vernietigt het bestreden besluit 1a en het wijzigingsbesluit 1b;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep in de zaak 17/197 tegen het bestreden besluit 2a en het wijzigingsbesluit 2b gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2a en het wijzigingsbesluit 2b;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep in de zaak 18/319 tegen het bestreden besluit 3a en het wijzigingsbesluit 3b gegrond ten aanzien van de percelen 1, 2, 5, 15, 21, 36, 37, 40, 41, 48, 50, 54, 56, 64, 70, 72, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 82 en 106;
- vernietigt het bestreden besluit 3a en het wijzigingsbesluit 3b;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 671,- aan appellante te vergoeden;
de griffier is verhinderd de uitspraak mede te