In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van het fosfaatrecht. Het primaire besluit van 5 januari 2018 stelde het fosfaatrecht van de appellant vast op 6.563 kilogram. Na een bezwaarprocedure heeft de minister het fosfaatrecht herzien naar 6.527 kilogram. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de minister bij de berekening van het fosfaatrecht onjuiste gegevens had gebruikt en dat hij ten onrechte niet alle aanwezige dieren op de peildatum had meegeteld.
Tijdens de zitting op 12 april 2019 werd duidelijk dat de minister een softwarefout had gemaakt bij de berekening van de fosfaatruimte, wat leidde tot een te hoge vaststelling van het fosfaatrecht. Het College oordeelde dat de minister bevoegd was om deze fout te corrigeren, maar dat de appellant hierdoor niet in een nadeliger positie was gekomen. Uiteindelijk concludeerde het College dat het fosfaatrecht, uitgaande van de juiste dieraantallen en geregistreerde PAL-waarden, op 6.569 kilogram moest worden vastgesteld. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit.
Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 1.024,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de proceskostenveroordeling werd gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.