ECLI:NL:CBB:2019:246
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrecht vastgesteld door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een V.O.F. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van het fosfaatrecht. De appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister waarin haar fosfaatrecht was vastgesteld op 5.544 kilogram. Dit besluit was gebaseerd op de situatie op 2 juli 2015, waarbij de minister rekening had gehouden met het aantal aanwezige melkkoeien en jongvee. De appellante stelde dat haar fosfaatrecht te laag was vastgesteld vanwege schade aan haar stallen door aardbevingen, wat haar stalcapaciteit had beperkt. Ze vroeg om verhoging van haar fosfaatrecht op basis van de knelgevallenregeling in de Meststoffenwet (Msw).
De minister had echter geweigerd om het fosfaatrecht te verhogen, omdat de appellante niet voldeed aan de wettelijke voorwaarde dat haar fosfaatrecht ten minste 5% lager moest zijn. Het College oordeelde dat de minister terecht had gehandeld, omdat de appellante niet had aangetoond dat zij aan deze voorwaarde voldeed. De vergelijking die de minister had gemaakt tussen de situatie op 2 juli 2015 en de datum waarop de appellante haar schade had gemeld, was volgens het College juist. De appellante had geen alternatieve referentiedatum aangedragen die zou aantonen dat zij de 5%-drempel overschreed. Het College concludeerde dat de beroepsgrond van de appellante niet slaagde en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van griffier mr. F. Willems, en werd openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.