Op 23 juli 2019 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de accountantskamer. De zaak betreft een tuchtrechtelijke klacht van appellante, die eerder een klacht had ingediend tegen haar accountant, betrokkene. De accountantskamer had in haar uitspraak van 24 augustus 2018 twee van de drie klachtonderdelen ongegrond verklaard en één klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard. Appellante was van mening dat de accountantskamer de klachtonderdelen te beperkt had opgevat en dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld.
In het hoger beroep heeft appellante betoogd dat de accountantskamer niet alle relevante klachten had meegenomen en dat betrokkene niet duidelijk had gecommuniceerd over het beëindigen van zijn werkzaamheden. Het College heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims, maar heeft ook geoordeeld dat de accountantskamer klachtonderdeel b te beperkt had opgevat. Het College heeft geoordeeld dat betrokkene had gehandeld in strijd met het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid door geen duidelijke communicatie te geven over het beëindigen van zijn werkzaamheden.
De uitspraak van de accountantskamer is in zoverre vernietigd en klachtonderdeel b is gegrond verklaard. Betrokkene is de maatregel van waarschuwing opgelegd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.