ECLI:NL:CBB:2019:422

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
18/2755
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan schriftelijke machtiging van gemachtigde

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 september 2019 uitspraak gedaan in de zaak tussen V.O.F. [naam] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep van appellante tegen het besluit van de minister, waarin het fosfaatrecht van appellante werd vastgesteld. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 12 januari 2018, waarin haar fosfaatrecht op 4.503 kilogram werd vastgesteld. Dit bezwaar werd gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de appellante voldeed niet aan de vereisten voor een ontvankelijk beroep. De beroepschriften waren alleen ondertekend door de gemachtigde van appellante, zonder tijdige overlegging van een schriftelijke machtiging. Ondanks dat appellante op 23 juli 2019 alsnog een machtiging overlegde, werd dit niet als voldoende beschouwd om het verzuim te herstellen. Het College oordeelde dat er niet voldaan was aan de eisen voor een ontvankelijk beroep, en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit en het vervangingsbesluit niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Venekamp, met mr. J.M.M. van Dalen als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 18/2755

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen

V.O.F. [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. A. Tymersma)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Krari en mr. C. Zieleman)

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 4.503 kilogram (kg).
Bij besluit van 19 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het fosfaatrecht vastgesteld op 4.771 kg.
Namens appellante is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 3 december 2018 (het vervangingsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en vervangen door het vervangingsbesluit, het primaire besluit herroepen, het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en het fosfaatrecht vastgesteld op 4.771 kg.
Bij brief van 4 december 2018 heeft het College appellante verzocht binnen vier weken na dagtekening van de brief een door appellante ondertekende verklaring over te leggen waaruit blijkt dat haar gemachtigde gerechtigd is namens haar in rechte op te treden. In deze brief is appellante erop gewezen dat indien het gevraagde niet binnen de gestelde termijn toegezonden wordt, het College het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
Namens appellante is bij brief van 18 december 2018 tegen het vervangingsbesluit beroep ingesteld.
Bij brief van 18 februari 2019 heeft het College appellante tot 11 maart 2019 in de gelegenheid een ondertekende verklaring te overleggen waaruit blijkt dat haar gemachtigde gerechtigd is namens haar in rechte op te treden. In deze brief is appellante opnieuw erop gewezen dat indien het gevraagde niet binnen de gestelde termijn toegezonden wordt, het College het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
Appellante heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Bij brief van 23 juli 2019 heeft appellante een machtiging overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2019. Appellante heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het vervangingsbesluit.
1.2
In artikel 8:24, tweede lid, van de Awb, is bepaald dat de bestuursrechter van een gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen. In artikel 10 van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges is bepaald dat indien het college een machtiging of bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid verlangt, het de gemachtigde of vertegenwoordiger schriftelijk uitnodigt de machtiging of het bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid binnen vier weken in te zenden.
1.3
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. Vaststaat dat de beroepschriften alleen zijn ondertekend door de gemachtigde van appellante en dat zij niet (tijdig) een schriftelijke machtiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij als gemachtigde gerechtigd is om namens appellante in rechte op te treden. Hiermee is het in de brieven van 4 december 2018 en 18 februari 2019 geconstateerde verzuim niet hersteld. Er is niet voldaan aan de eisen voor een ontvankelijk beroep. Dat appellante bij schrijven van 23 juli 2019 alsnog een machtiging heeft overgelegd maakt dit niet anders.
3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep tegen het bestreden besluit en het vervangingsbesluit niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en het vervangingsbesluit niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.
w.g. A. Venekamp w.g. J.M.M. van Dalen