3.2Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Verweerder heeft daartoe uiteengezet dat appellante niet heeft aangetoond dat het project voor 1 januari 2016 is afgerond. Verder staat, voor zover hier van belang, het volgende in het bestreden besluit.
“(…)
Bezwaar 2 en 3: partnerschap wetenschappelijke instantie en adequate begeleiding
U heeft op grond van artikel 4:15 Regeling LNV-subsidies (…) subsidie aangevraagd voor een innovatieproject. Artikel 4:15 lid 2 van de Regeling bepaalt dat het innovatieproject wordt uitgevoerd in partnerschap met een wetenschappelijke of technische instantie. In aanvulling op deze bepaling bepaalt artikel 4:18 lid 4 en 5 van de Regeling dat het project gepaard gaat met een adequate wetenschappelijke begeleiding en legt aan de subsidieontvanger de verplichting op dat de kennis en informatie die met het project wordt opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar worden gemaakt in een verslag van afdoende kwaliteit. Gelet op het innovatieve karakter van het project is het naar mijn mening essentieel dat zowel de wetenschappelijke begeleiding als de verslaglegging met voldoende waarborgen omkleed is. De subsidie mag er immers niet toe leiden dat de subsidieontvanger ten opzichte van concurrerende bedrijven enig (markt)voordeel krijgt. Uit de toelichting bij de Regeling wordt om deze reden benadrukt dat de informatie verkregen met het project openbaar moet worden gemaakt in een verslag van afdoende kwaliteit. Dit verslag bevat niet enkel de feitelijke resultaten van de verschillende activiteiten, maar verbindt daar op basis van wetenschappelijke inzichten ook bredere conclusies aan.
Op basis van de overgelegde documenten kom ik tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van een volwaardig partnerschap met een wetenschappelijke instantie en een adequate wetenschappelijke begeleiding. (…) Het observeren en (vanaf ‘de zijlijn’) interpreteren van resultaten is voor mij onvoldoende om te kunnen spreken van een partnerschap van een wetenschappelijke instantie en adequate begeleiding. Te meer, omdat het een innovatieproject betreft, waarbij juist een structurele en begeleidende rol van een wetenschappelijke instantie essentieel is.
Tot slot ben ik van mening dat het overgelegde verslag van [naam 3] d.d. 23 november 2015 van onvoldoende kwaliteit is als bedoeld in artikel 4:18 lid 5 van de Regeling. (…)
Belangenafweging
(…) De bescherming van de financiële belangen van de EU is naar mijn mening dusdanig zwaarwegend dat ik, ondanks de (financiële) gevolgen van terugvordering voor u, van mening ben dat uw belangen hiermee niet onevenredig worden geschaad. In dit kader benadruk ik nogmaals dat juist vanwege het innovatieve karakter van het project en de subsidie een adequate wetenschappelijke begeleiding en verslaglegging essentieel is. Een schending van een dergelijke essentiele subsidieverplichting bij een innovatieproject moet ik sanctioneren, aangezien anders het risico ontstaat dat een subsidieontvanger met behulp van (Europees) gemeenschapsgeld een ongeoorloofd marktvoordeel verkrijgt.”
4. Appellante heeft hiertegen – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. In de eerste plaats heeft zij ruimschoots voor 1 januari 2016, namelijk al in januari 2015, een werkend Pulsvistuig Zonder Kabel ontwikkeld dat aan de in het kader van het innovatieproject gestelde doelstellingen beantwoordde. In de tweede plaats stelt verweerder ten onrechte dat geen sprake is geweest van een partnerschap met een wetenschappelijke instantie en een adequate begeleiding. Appellante heeft het innovatieproject uitgevoerd in zeer nauwe samenwerking met [naam 3] B.V. ( [naam 3] ) die kwalificeert als technische instantie en het Belgische Instituut voor Landbouw en Visserij Onderzoek (ILVO) dat kwalificeert als wetenschappelijke instantie. De door verweerder in het bestreden besluit geformuleerde voorwaarde dat sprake zou moeten zijn van een structurele en begeleidende rol van een wetenschappelijke instantie is bij subsidieverlening niet aan appellante kenbaar gemaakt. Het achteraf stellen van deze voorwaarde is in strijd met het vertrouwensbeginsel. In de derde plaats mocht zij erop vertrouwen dat de verslagen van ILVO en [naam 3] beantwoordden aan de daaraan te stellen eis van afdoende kwaliteit als bedoeld in artikel 4:18, vijfde lid, van de Regeling. Appellante meent dat een adequate wetenschappelijke verslaglegging, door een wetenschappelijke instelling, in de subsidieregeling niet is voorgeschreven. Bovendien is appellante met het delen van kennis en informatie veel verder gegaan dan alleen vastlegging in een verslag, door deze kennis en informatie tijdens een door appellante georganiseerde bijeenkomst te delen met alle bij de garnalenpulsvisserij betrokken vissers, productenorganisatie, wetenschappelijke instituten en natuurbeschermingsorganisaties. In de vierde plaats had verweerder bij een redelijke afweging van de betrokken belangen moeten concluderen dat terugvordering van de subsidie in dit geval de belangen van appellante onevenredig schaadt.
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift zijn standpunt weergegeven over de beroepsgronden van appellante. Verweerder heeft meer in het bijzonder onder het kopje ‘juridisch kader’ gewezen op artikel 43 van Verordening 1198/2006 (duurzame ontwikkeling visserijgebieden) en op artikelen van paragraaf 4 van titel 3 van hoofdstuk 4 van de Regeling. Vervolgens heeft verweerder uiteengezet dat en waarom het project niet voor
1 januari 2016 is afgerond. Onder de kopjes ‘partnerschap met wetenschappelijke of technische instantie’ en ‘verslag van afdoende (wetenschappelijke)’ kwaliteit’ heeft verweerder gewezen op artikel 41 van Verordening 1198/2006 (proefprojecten) en het in paragraaf 1 van titel 3 van hoofdstuk 4 van de Regeling weergegeven artikel 4:18.