Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 oktober 2019 op de hoger beroepen van:
[naam 2] B.V., te [plaats] , (gezamenlijk: [naam 3] c.s.)
(gemachtigden: mr. E.L. Zetteler en mr. G. Konings),
[naam 4] voorheen RA, te [plaats] , ( [naam 4] )
[naam 2] B.V., te [plaats] , (gezamenlijk: [naam 3] c.s.)
F [naam 5] , te [plaats] , ( [naam 5] )
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van de geschillen
Uitspraken van de accountantskamer
Beoordeling van de geschillen in hoger beroep
Verder miskent de accountantskamer dat [naam 4] in zijn rapport geen conclusies heeft getrokken. [naam 4] heeft, conform de aan hem verstrekte opdracht, slechts een standpunt ingenomen. Verder voert [naam 4] aan dat het rapport, anders dan de accountantskamer oordeelt, wel degelijk een deugdelijke grondslag heeft. [naam 4] heeft in het rapport opgemerkt dat er geen reden was om aan te nemen dat sprake zou zijn van een eventuele impairment van het onderliggende aandelenpakket. Dit standpunt kon [naam 4] innemen aangezien hem een waarderingsrapport van 6 mei 2014 was overhandigd met betrekking tot de waardebepaling van de certificaten. Volgens de samenstellend accountant [naam 12] bedroeg de waarde van één certificaat per 1 januari 2014 € 434,59 en vertegenwoordigden de 1.500 certificaten van [naam 10] per 1 januari 2014 derhalve een waarde van € 651.885,-. Andere aspecten die eventueel tot een voorziening zouden moeten leiden zijn [naam 4] niet onder de aandacht gebracht. Samen met de uitgevoerde werkzaamheden levert dit een voldoende grondslag op voor het standpunt dat er geen reden is om te veronderstellen dat de jaarrekeningpost rekening-courantvordering van [naam 7] op de [naam 8] niet correct zou zijn weergegeven.
Het standpunt van [naam 4] dat er geen reden is om aan te nemen dat sprake zou zijn van een eventuele impairment van het onderliggende aandelenpakket is in het geheel niet toegelicht en niet gebaseerd op een zelfstandig onderzoek dat verder strekte dan wat er al lag. Een kort onderzoek was voldoende geweest om te concluderen dat de [naam 8] een dubieuze debiteur was, althans dat nader onderzoek noodzakelijk was. Dat geldt te meer aangezien de [naam 8] over 2013 geen jaarrekening had opgesteld, hetgeen ook geen vragen heeft opgeroepen bij [naam 4] . [naam 1] heeft [naam 4] meermalen gewezen op reële twijfels ten aanzien van de inkoop van certificaten. Ook was duidelijk dat de wijze waarop de inkoop was verlopen cruciaal was voor de positie van [naam 1] binnen [naam 7] . Zonder deugdelijk onderzoek kon [naam 4] nooit tot een gefundeerde conclusie komen.
1 december 2014 met betrokkenen is gedeeld. [naam 4] heeft zich laten leiden door eenzijdige informatie vanuit andere personen. [naam 1] was de enige die aanstuurde op een aanvullende rapportage. Juist in zo’n situatie moet een accountant een kritische opstelling hanteren en actief op zoek gaan naar informatie die een ander licht op de zaak kan werpen. Een en ander volgt uit de uitspraak van de accountantskamer van 11 januari 2019 (ECLI:NL:TACAKN:2019:4), met name overwegingen 4.15 en 4.18. Net als in die situatie handelde [naam 4] in dit geval te eenzijdig. Indien een accountant ten onrechte informatie naast zich neerlegt of geen onderzoek verricht, kan dit ook leiden tot de conclusie dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden. Hoor en wederhoor is immers een middel om een deugdelijke grondslag te verkrijgen. De wijze van verwerking van informatie dient dus te worden meegewogen in de beoordeling. [naam 1] vindt steun voor dit standpunt in de uitspraak van de accountantskamer van 8 september 2017 (ECLI:NL:TACAKN:2017:61), overweging 4.8. Ook in dit geval was [naam 4] bekend met de mogelijk nadelige implicaties van zijn bevindingen, zodat [naam 4] de reactie van [naam 1] niet naast zich neer kon leggen. [naam 4] lijkt louter te hebben gehandeld in het belang van andere partijen.
Tevens hebben [naam 3] c.s. in hoger beroep gesteld dat aan [naam 4] een zwaardere maatregel dan een berisping zou moeten worden opgelegd.
De verwijzing naar de uitspraak van de accountantskamer van 11 januari 2019 ziet [naam 4] als stemmingmakerij. Die uitspraak is bovendien niet definitief, zodat daaraan geen argumenten ontleend kunnen worden.
De slotsom is dat de hoger beroepen van [naam 4] en [naam 5] gegrond zijn. De uitspraken van de accountantskamer dienen te worden vernietigd voor zover het betreft klachtonderdeel b en de aan [naam 4] en [naam 5] opgelegde maatregelen. Het College zal de zaken zelf afdoen en klachtonderdeel b jegens [naam 4] en [naam 5] ongegrond verklaren.