ECLI:NL:CBB:2019:528

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
18/2231
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag S&O-verklaring voor softwareontwikkeling en proceskostenveroordeling

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 oktober 2019, zaaknummer 18/2231, staat de afwijzing van een aanvraag voor een S&O-verklaring centraal. Appellante, Slimstock Holding B.V., had op 30 november 2017 een S&O-verklaring aangevraagd voor het project 'Voorraadbeheersysteem 2.0', gericht op de ontwikkeling van software voor voorraadoptimalisatie. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat afgewezen, omdat volgens de staatssecretaris niet aannemelijk was gemaakt dat appellante technisch nieuwe programmatuur ontwikkelde. Appellante betwistte deze afwijzing en stelde dat haar werkzaamheden wel degelijk gericht waren op de ontwikkeling van nieuwe programmatuur met een nieuw informatietechnologisch werkingsprincipe.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2019 werd duidelijk dat appellante zich richtte op het oplossen van programmeer-technische knelpunten en het ontwikkelen van nieuwe algoritmen en rekenmodellen. Het College oordeelde dat appellante voldoende aannemelijk had gemaakt dat haar werkzaamheden niet alleen bestonden uit het verbeteren van bestaande algoritmes, maar ook uit het daadwerkelijk ontwikkelen van nieuwe programmatuur. Het College concludeerde dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat de werkzaamheden niet als speur- en ontwikkelingswerk konden worden aangemerkt.

Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van technische nieuwheid in softwareontwikkeling voor het verkrijgen van een S&O-verklaring.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2231

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober 2019 in de zaak tussen

Slimstock Holding B.V.

(gemachtigde: T.A. Boerrigter Msc.)
en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om een S&O-verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. Namens appellante zijn tevens verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Namens verweerder is verder verschenen [naam 4] .

Overwegingen

1.1
Appellante is een onderneming die IT-diensten ten behoeve van voorraadbeheersystemen aanbiedt. In dit kader ontwikkelt zij software voor voorraadoptimalisatie. Op 30 november 2017 heeft appellante een S&O‑verklaring aangevraagd voor het project “Voorraadbeheersysteem 2.0” voor de periode van januari tot en met juni 2018. Ter toelichting van haar aanvraag wijst appellante erop dat het door haar ontwikkelde softwaresysteem voor voorraadplanning, waarbij klanten hun voorraad kunnen aanvullen op basis van afzetpatronen (lees: verkoopaantallen) door de enorme toename van aantallen records per dag, mede door de steeds kortere levertijden, op termijn niet meer goed zal werken. Appellante wil daarop inspelen door software te ontwikkelen die het aantal orderregels in verhouding tot afzet meeneemt. Daarvoor is intelligente software nodig, die transactiedata (op artikel-locatie-klantniveau) automatisch aggregeert, met krachtiger rekenmodellen en algoritmes. Door de andere rekenmethodiek verwacht men knelpunten op het terrein van snelheid en onbetrouwbaar geautomatiseerd inkoopadvies, omdat noodzakelijke filtering en afbakening niet gestructureerd gebeurt. Hiervoor is een nieuw technisch ontwerp met een nieuwe rekenmethodiek nodig die middels algoritmes en filters via Java data omzet in correcte voorspellingen en besteladviezen.
1.2
Bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van appellante afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij technisch (nieuwe onderdelen van) programmatuur ontwikkelt. Volgens verweerder is geen sprake van het oplossen van programmeertechnische knelpunten, van het zoeken naar een oplossingsrichting en het bewijzen van het informatietechnologisch werkingsprincipe.
2. Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de in de aanvraag vermelde activiteiten niet kunnen worden aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk (S&O). De werkzaamheden zijn volgens appellante wel degelijk gericht op de ontwikkeling van nieuwe (onderdelen van) programmatuur, met een informatietechnologisch nieuw werkingsprincipe. Verweerder concludeert ten onrechte dat de nadruk van de werkzaamheden op statistiek en econometrie ligt. Appellante wijst erop dat de bestaande algoritmes niet voldoen en dat zij in een iteratief proces in formele programmeertalen bezig is te zoeken naar een nieuw informatietechnologisch werkingsprincipe. Daartoe ontwikkelt zij dagelijks technisch nieuwe programmatuur.
3. Het College overweegt als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wva verstrekt de minister van (thans) Economische Zaken en Klimaat aan een S&O‑inhoudingsplichtige die voornemens is in een periode van een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten, op zijn aanvraag op de voet van artikel 22 een S&O‑verklaring. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder p, aanhef en onder 2, van de Wva, voor zover hier van belang, wordt onder speur- en ontwikkelingswerk verstaan: door een S&O‑inhoudingsplichtige systematisch georganiseerde en in een lidstaat van de Europese Unie verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op de ontwikkeling van voor de S&O‑inhoudingsplichtige technisch nieuwe (onderdelen van) programmatuur. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder q, van de Wva wordt onder programmatuur verstaan: het niet-fysieke, logische deelsysteem van een informatiesysteem dat de structuur van de gegevens en van de verwerkingsprocessen bepaalt voor zover dat deelsysteem is vastgelegd in een formele programmeertaal.
3.2
Met betrekking tot speur- en ontwikkelingswerk gerelateerd aan programmatuur hanteert verweerder het uitgangspunt dat sprake moet zijn van het ontwikkelen van technisch nieuwe programmatuur. Daarvan is, aldus verweerder, alleen sprake als de desbetreffende werkzaamheden bestaan uit het daadwerkelijk oplossen van programmeer‑technische knelpunten en het aantonen van een nieuw informatietechnologisch werkingsprincipe. Binnen een S&O-project moet dan ook, in een traject met technische risico’s, worden gewerkt aan het oplossen van programmeer-technische knelpunten en door middel van het zelf zoeken en bewijzen aantonen in hoeverre het informatietechnologisch werkingsprincipe van de oplossing in technische zin voldoet. Zoals het College in zijn uitspraken van 30 oktober 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:557) en 6 november 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:573) heeft overwogen, acht het College dit uitgangspunt aanvaardbaar.
3.3
Naar het oordeel van het College heeft appellante voldoende aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden waarvoor zij een S&O-verklaring heeft aangevraagd zien op de ontwikkeling van technische nieuwe programmatuur. Uit de door appellante gegeven toelichting op het project, zoals weergegeven onder 1.1, blijkt voldoende duidelijk dat de werkzaamheden niet beperkt zijn tot het modelleren en verbeteren van bestaande algoritmes, maar zien op het daadwerkelijk oplossen van programmeer‑technische knelpunten in Java, die verband houden met het verwerken van andersoortige en veel grotere aantallen data, en het in verband daarmee aantonen van een nieuw informatietechnologisch werkingsprincipe, door de ontwikkeling van nieuwe algoritmen en rekenmodellen. Bij zijn oordeel betrekt het College dat verweerder ter zitting heeft erkend dat zij appellante het voordeel van de twijfel zou hebben gegeven indien niet een deel vaan de programmeerwerkzaamheden aan een Engelse partij zou zijn uitbesteed. Deze laatste omstandigheid heeft verweerder evenwel in het bestreden besluit niet aan appellante tegengeworpen.
3.4
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder p, gelezen in samenhang met het bepaalde onder q), van de Wva. Het beroep is gegrond. Het College voorziet niet zelf in de zaak, omdat het niet over de daarvoor vereiste gegevens beschikt. Het College bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat verweerder binnen acht weken opnieuw op het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit beslist, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
4. Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 september 2018;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 april 2018 met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten voor de behandeling van het beroep van appellante tot een bedrag van € 1.024,- ;
- bepaalt dat verweerder het door appellante voor de behandeling van het beroep bepaalde griffierecht ad € 338,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. W.C.E. Winfield en mr. D. Brugman in aanwezigheid van mr. K.K.E. Blom, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. K.K.E. Blom
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan beroep in cassatie instellen ter zake van schending van de artikelen 1 en 2 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen met betrekking tot het bepaalde omtrent de begrippen ‘inhoudingsplichtige’, ‘aangiftetijdvak’, ‘loon’, ‘onderneming’, ‘fiscale eenheid’ en werknemer’(artikel 30, derde lid, Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen).