ECLI:NL:CBB:2019:61
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van inbewaringneming van vleespartijen en procesbelang van de curator in faillissement
In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de herziening van besluiten tot inbewaringneming van vleespartijen van [naam 3], die eerder in beslag waren genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De appellant, mr. J.A. van der Meer, curator in het faillissement van [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V., heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die de inbewaringneming van de vleespartijen had opgelegd. De zaak is complex, met meerdere besluiten en eerdere uitspraken die de context van het beroep bepalen.
De appellant heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij procesbelang heeft, omdat de besluiten van verweerder aanzienlijke schade hebben veroorzaakt voor de failliete onderneming. Echter, het College oordeelt dat de gebreken in de eerdere besluiten inmiddels zijn hersteld door een besluit van 16 april 2015, waarin toestemming werd verleend om de in bewaring genomen vleespartijen als categorie 2-materiaal voor vervoedering aan dieren te bestemmen. Dit besluit heeft formele rechtskracht gekregen, waardoor de appellant geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de inbewaring genomen vleespartijen.
Het College concludeert dat de bezwaren van de appellant terecht primair niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat het procesbelang is komen te vervallen. De uitspraak van het College is gedaan op 12 februari 2019, waarbij het beroep van de appellant ongegrond is verklaard. De kostenveroordeling is niet aan de orde gesteld, gezien de uitkomst van de zaak.