ECLI:NL:CBB:2019:624
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechtenvaststelling en de verenigbaarheid met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 november 2019, zaaknummer 18/2084, staat de fosfaatrechtenvaststelling centraal. Appellant, een melkveehouder, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die op 5 januari 2018 het fosfaatrecht van appellant heeft vastgesteld op 22.554 kg, met toepassing van een generieke korting van 8,3%. Appellant betoogt dat het fosfaatrechtenstelsel in zijn geval leidt tot een individuele en buitensporige last, omdat hij niet in staat is om zijn stal volledig te benutten en daardoor in financiële problemen komt.
Het College oordeelt dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het College stelt vast dat appellant niet heeft aangetoond dat hij een buitensporige last ondervindt van het stelsel. De argumenten van appellant, waaronder een accountantsrapport dat de financiële gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel schetst, worden door het College niet overtuigend geacht. Het College concludeert dat de toekenning van fosfaatrechten is gebaseerd op de dieraantallen die appellant op 2 juli 2015 hield en dat de generieke korting niet onterecht is toegepast.
De uitspraak eindigt met de beslissing om het beroep ongegrond te verklaren, maar ook om verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.024,-. Het College benadrukt dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd was, maar dat dit gebrek geen nadelige gevolgen heeft gehad voor appellant, waardoor het beroep ongegrond wordt verklaard.