In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 december 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen Kramp Groep B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. Het geschil betreft de weigering van de minister om een energie-investeringsaftrek (EIA-verklaring) af te geven aan appellante, omdat niet kon worden vastgesteld wanneer de investeringsverplichting was aangegaan. Appellante had op 29 mei 2017 een aanmelding gedaan voor een investering in een warmtepomp ter waarde van € 578.680,- en stelde dat de verplichting was aangegaan op 15 maart 2017. De minister verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, omdat hij niet kon vaststellen of de aanmelding tijdig was gedaan.
Tijdens de zitting op 15 oktober 2019 heeft appellante betoogd dat de verplichting pas op 15 maart 2017 was aangegaan, terwijl de minister stelde dat er al in december 2016 verplichtingen waren aangegaan. Het College oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanmelding niet tijdig zou zijn geweest. Het College vernietigde het bestreden besluit en gaf de minister de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.024,-, en moest het betaalde griffierecht van € 338,- worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de bestuursrechter en de noodzaak voor de minister om de tijdigheid van de aanmelding goed te onderbouwen. Het College heeft de minister de gelegenheid gegeven om opnieuw te beoordelen of aan de voorwaarden voor de EIA-verklaring is voldaan, waarbij de eerdere uitspraak als richtlijn dient.