ECLI:NL:CBB:2019:86

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
18/1077
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bezwaar en verschoonbaarheid in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, ging het om de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat appellant had ingediend tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 3 januari 2018, betrof de vaststelling van het fosfaatrecht op het bedrijf van appellant. Appellant had op 20 april 2018 bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard. Appellant stelde dat hij zich geen deskundigenadvies kon veroorloven en dat hij pas na afloop van de bezwaartermijn op de hoogte was van redenen waarom het primaire besluit onjuist zou kunnen zijn.

De zitting vond plaats op 27 februari 2019, waar het College onmiddellijk uitspraak deed. Het College oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was overschreden. Het College wees erop dat de indiener van een bezwaarschrift verantwoordelijk is voor het tijdig indienen en dat er slechts in uitzonderlijke gevallen van de termijn kan worden afgeweken. De redenen die appellant aanvoerde voor de termijnoverschrijding werden niet als verschoonbaar erkend, aangezien de rechtszekerheid gewaarborgd moet blijven en het de verantwoordelijkheid van appellant was om tijdig bezwaar te maken.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. R.C. Stam, met mr. M.G. Ligthart als griffier.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1077
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2019 in de zaak tussen

[naam 1] , handelende onder de naam [naam 2] , te [plaats] , appellant

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. G. Meijerink en mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het op het bedrijf van appellant rustende fosfaatrecht vastgesteld.
Bij besluit van 20 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Appellant heeft de bezwaartermijn overschreden en als reden aangegeven dat hij zich geen deskundigenadvies kan veroorloven en is aangewezen op zijn eigen uitleg van het primaire besluit. Pas na afloop van de bezwaartermijn hoorde appellant redenen waarom het primaire besluit onjuist zou (kunnen) zijn.
3. Het College ziet hierin geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De bezwaartermijn waarborgt de rechtszekerheid. Als de termijn is verlopen, moet van de in het primaire besluit neergelegde rechtsbetrekking uit kunnen worden gegaan. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan daarvan worden afgeweken. Uitgangspunt is dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant behoort om zorg te dragen voor de behartiging van zijn belangen en daartoe de nodige maatregelen te treffen. Hij had moeten onderzoeken of aanleiding bestond om bezwaar te maken (vergelijk de uitspraak van 15 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9176). Dat hij naliet dat tijdig te doen, komt voor zijn rekening.
4. Dat betekent dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
5. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2019.
w.g. R.C. Stam w.g. M.G. Ligthart