ECLI:NL:CBB:2019:86
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Termijnoverschrijding bezwaar en verschoonbaarheid in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, ging het om de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat appellant had ingediend tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 3 januari 2018, betrof de vaststelling van het fosfaatrecht op het bedrijf van appellant. Appellant had op 20 april 2018 bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard. Appellant stelde dat hij zich geen deskundigenadvies kon veroorloven en dat hij pas na afloop van de bezwaartermijn op de hoogte was van redenen waarom het primaire besluit onjuist zou kunnen zijn.
De zitting vond plaats op 27 februari 2019, waar het College onmiddellijk uitspraak deed. Het College oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was overschreden. Het College wees erop dat de indiener van een bezwaarschrift verantwoordelijk is voor het tijdig indienen en dat er slechts in uitzonderlijke gevallen van de termijn kan worden afgeweken. De redenen die appellant aanvoerde voor de termijnoverschrijding werden niet als verschoonbaar erkend, aangezien de rechtszekerheid gewaarborgd moet blijven en het de verantwoordelijkheid van appellant was om tijdig bezwaar te maken.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. R.C. Stam, met mr. M.G. Ligthart als griffier.