ECLI:NL:CBB:2020:1022
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van fosfaatrechten onder de Meststoffenwet en toepassing van de knelgevallenregeling
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een V.O.F. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten op basis van de Meststoffenwet. De appellante, een veehouderij, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister waarin het fosfaatrecht was vastgesteld op 2.045 kg, gebaseerd op het aantal dieren dat op de peildatum van 2 juli 2015 aanwezig was. De minister had geweigerd het fosfaatrecht te verhogen, omdat appellante niet voldeed aan de 5%-drempel van de knelgevallenregeling, die van toepassing is bij bijzondere omstandigheden zoals ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de landbouwer.
De appellante voerde aan dat haar partner, [naam 2], begin 2015 in behandeling was bij de GGZ vanwege overspannenheid, wat had geleid tot een lagere bezetting van de stal op de peildatum. De minister betwistte niet dat [naam 2] ziek was, maar stelde dat de knelgevallenregeling correct was toegepast en dat de niet gerealiseerde uitbreiding van de veestapel niet kon worden meegenomen in de berekening van de fosfaatrechten. Het College oordeelde dat de wetgever had gekozen voor een beperkte knelgevallenregeling en dat niet gerealiseerde uitbreidingen niet meegeteld mochten worden bij de beoordeling van knelgevallen.
Het College concludeerde dat de minister het fosfaatrecht terecht niet had verhoogd, omdat het aantal fosfaatrechten op basis van de dieraantallen op 2 juli 2015 niet 5% lager was dan het aantal dat op basis van de dieraantallen op 1 januari 2015 zou zijn vastgesteld. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.