1.4Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het verzekert het recht op het ongestoord genot van eigendom, maar tast op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.
2. Appellante exploiteert een melkveehouderij aan de [adres 1] in [plaats 1] .
In 2013 heeft zij ter plaatse een nieuwe ligboxenstal gebouwd. Voor deze locatie is op 26 mei 2015 een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) gedaan voor de uitbreiding van de veestapel en op 4 mei 2016 is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw-vergunning) verkregen met oog op het houden van een bezetting van 199 melk- en kalfkoeien en 139 stuks jongvee. Op 27 juni 2015 is een tweede locatie aangekocht, een boerderij met ligboxenstal, ondergrond en weiland aan de [adres 2] in [plaats 2] , voor een bedrag van € 232.500,-. De akte van levering is gepasseerd op 10 september 2015. Op de peildatum, 2 juli 2015, waren op het bedrijf van appellante 172 melk- en kalfkoeien en 119 stuks jongvee aanwezig. [naam 2] (hierna: [naam 2] ), maat van appellante, exploiteert een loonbedrijf in de vorm van een eenmanszaak, Loonbedrijf [naam 2] . In juni 2014 heeft [naam 2] een aantal percelen cultuurgrond gekocht en geleverd gekregen.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 9.321 kg. Voor wat betreft de dieraantallen is verweerder uitgegaan van de aantallen die op de peildatum 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Verweerder heeft een korting toegepast van 454,7 kg omdat appellante niet volledig grondgebonden is. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
4.1.1Appellante voert aan dat verweerder bij de vaststelling van het fosfaatrecht ten onrechte een korting van 454,7 kg heeft toegepast. Zij stelt volledig grondgebonden te zijn. Verweerder hanteert bij de vaststelling van de fosfaatrechten volgens appellante dan ook een onjuiste fosfaatruimte.
4.1.2Daartoe voert zij aan dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste hoeveelheid bij appellante in gebruik zijnde landbouwgrond. Zo is verweerder uitgegaan van 108,9 ha landbouwgrond, terwijl gelet op de Beslissing toekenning betalingsrechten 2015 en de Gecombineerde opgave 2015 van appellante moet worden uitgegaan van 109,19 ha landbouwgrond. Uitgaande van de juiste gegevens (0,29 ha meer) is er volgens appellante sprake van een fosfaatplaatsingsruimte van 9.349,2 kg in plaats van 9.320,4 kg zoals door verweerder is gehanteerd.
4.1.3Appellante voert daarnaast aan dat bij de berekening van de fosfaatruimte tevens dient te worden betrokken 72 ha grond die in 2014 is aangekocht door [naam 2] . Hoewel deze grond is geregistreerd ten behoeve van Loonbedrijf [naam 2] en ook is opgenomen in de Gecombineerde opgave 2015 van het loonbedrijf staat buiten kijf dat de grond bestemd was voor appellante en dat de feitelijke beschikkingsmacht ook bij haar berustte. De grond wordt ook gebruikt voor het melkveebedrijf van appellante. De gewasopbrengsten van de betreffende landbouwgrond worden vervoederd aan het vee van appellante en de mest afkomstig van het vee van appellante wordt gebruikt op deze landbouwgrond. Deze grond levert volgens appellante een extra fosfaatplaatsingsruimte op van 2.907 kg.