In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 maart 2020, zaaknummer 18/1042, staat de vraag centraal of appellante, een melkveehouderij, een individuele en buitensporige last ondervindt door het fosfaatrechtenstelsel. Appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht was vastgesteld. Het College oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een buitensporige last ervaart. De beslissing om vóór 2 juli 2015 te investeren in een nieuwe stal, zonder de benodigde vergunningen, wordt als niet navolgbaar beschouwd. Het College stelt vast dat appellante pas in 2016 een bouwvergunning heeft verkregen, wat betekent dat zij de risico's van haar investeringen zelf moet dragen. De uitspraak benadrukt dat niet ieder vermogensverlies door het fosfaatrechtenstelsel als een buitensporige last kan worden aangemerkt. Het College verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het wijzigingsbesluit ongegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante.