In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een taxichauffeur, appellant, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder. De zaak betreft de oplegging van een last onder dwangsom aan de appellant wegens het aanbieden van taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt zonder de vereiste Taxxxivergunning. De appellant, werkzaam voor TCA, had geen vergunning en werd op 17 januari 2018 door de politie betrapt terwijl hij op een laad- en losplaats stond zonder klanten te laden of lossen.
De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 26 februari 2020 heeft de appellant aangevoerd dat hij niet op de opstapmarkt stond en dat hij geen taxivervoer aanbood. Hij stelde dat hij op dat moment wachtte op klanten van een hotel. Het College heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daar stond ter uitvoering van een bij hem bestelde taxirit.
Het College heeft vastgesteld dat de appellant op de genoemde datum en tijd op een als illegale opstapplaats bekende locatie stond en dat hij niet kon aantonen dat hij daadwerkelijk klanten had. De uitspraak concludeert dat de appellant de overtreding heeft begaan en verklaart het beroep ongegrond. Wel is er geconstateerd dat de appellant niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, wat leidt tot een proceskostenvergoeding en terugbetaling van het griffierecht aan de appellant.