In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van het fosfaatrecht. Appellante, de melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht, dat was gebaseerd op de melkproductie en het aantal dieren op haar bedrijf. De minister had in zijn besluit van 3 januari 2018 het fosfaatrecht vastgesteld, maar appellante stelde dat dit te laag was, gezien de impact van dierziekten op haar melkproductie. De zaak spitste zich toe op de juiste melkproductiecijfers, de alternatieve peildatum en het aantal stuks jongvee dat in aanmerking moest worden genomen. Het College oordeelde dat de minister de melkproductie van 2014 moest meewegen, omdat de melkproductie in 2015 niet representatief was door de dierziekten. Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en het fosfaatrecht vastgesteld op 3.351 kg, waarbij het aantal melkkoeien en jongvee op de juiste peildata werd meegenomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.