In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 april 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen de Maatschap [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de fosfaatrechten van appellante, die in eerste instantie op 117 kg zijn vastgesteld, maar later zijn herzien naar 44 kg. Na een bezwaarprocedure heeft de minister op 14 februari 2020 het eerdere besluit ingetrokken en het fosfaatrecht vastgesteld op 445 kg, volledig in lijn met de wensen van appellante. Het College heeft ambtshalve beoordeeld of appellante nog procesbelang had, en geconcludeerd dat dit ontbreekt, omdat de minister met zijn laatste besluit volledig aan de wensen van appellante heeft voldaan. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Het College heeft daarnaast verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 643,16, inclusief reiskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en de voorzitter en de griffier waren verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. De beslissing houdt in dat het griffierecht van € 338 aan appellante moet worden vergoed door verweerder.