ECLI:NL:CBB:2020:302

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
20/231
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een taxivergunning en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 april 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een taxichauffeur wiens Taxxxivergunning was ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De intrekking vond plaats op 19 september 2019, na een incident op 15 juni 2019 waarbij de verzoeker taxivervoer had aangeboden terwijl zijn vergunning geschorst was. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de intrekking, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 9 januari 2020. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om de intrekking van de vergunning te schorsen totdat er een uitspraak in de hoofdzaak zou zijn gedaan.

De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was. De verzoeker had eerder al argumenten aangevoerd die in andere zaken door het College waren verworpen. Bovendien was er geen verzoek om voorlopige voorziening gedaan tijdens de bezwaarprocedure, en was er inmiddels geruime tijd verstreken sinds de intrekking van de vergunning. Daarom werd het verzoek afgewezen zonder zitting, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 april 2020, en de voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer : 20/231
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. R.P. Kuijper)
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Pieters)

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2019 heeft verweerder de Taxxxivergunning van verzoeker ingetrokken. Bij besluit van 9 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst tot uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.

Overwegingen

1.1.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in de hoofdzaak.
2. Op 2 juni 2019 is op grond van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (Taxiverordening) de Taxxxivergunning van verzoeker voor de duur van twee weken, dus tot en met 16 juni 2019, geschorst. Op 18 juni 2019 heeft een toezichthouder van de gemeente Amsterdam een rapport van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van een incident op 15 juni 2019 waarbij verzoeker betrokken was. Op grond daarvan heeft verweerder vastgesteld dat verzoeker op 15 juni 2019 taxivervoer heeft aangeboden op de Amsterdamse opstapmarkt. Omdat dit is gebeurd gedurende de periode van de schorsing, heeft verweerder bij het besluit van 19 september 2019 op grond van de Taxiverordening de Taxxxivergunning van verzoeker ingetrokken. Overeenkomstig dat besluit heeft verzoeker zijn Taxxxiraamkaart en keycard ingeleverd. Verweerder heeft de keycard op 24 oktober 2019 geblokkeerd, waarmee de intrekking van de Taxxxivergunning feitelijk is geëffectueerd. Op 2 oktober 2019 is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 september 2019. Hangende bezwaar is geen verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
3.1.
Uit de gedingstukken leidt de voorzieningenrechter af dat het verzoek om voorlopige voorziening overwegend, zo niet uitsluitend, is ingegeven door de wens van (de gemachtigde van) verzoeker om op korte termijn (opnieuw) een uitspraak van het College te krijgen over de verbindendheid van de Taxiverordening en de rechtmatigheid van het zogeheten TTO-stelsel waarmee de Taxiverordening valt of staat. Daarvoor is deze procedure echter niet bedoeld. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de argumenten die in dit verband naar voren zijn gebracht grotendeels eerder al zijn aangevoerd in de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van het College van 12 november 2019 (ECLI:NL:CBBB:2019:581) en 10 maart 2020 (ECL:NL:CBB:2020:146) en door het College zijn verworpen. Nu voorts hangende bezwaar geen verzoek om voorlopige voorziening is gedaan en inmiddels geruime tijd is verstreken na (de feitelijke effectuering van) de intrekking van de Taxxxivergunning, acht de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter doet daarom met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
3.2.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van D.A. Bohlmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. D.A. Bohlmeijer